ECLI:NL:RBROT:2025:6744

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
10/204767-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident in Dordrecht met voorwaardelijk opzet en noodweerexces

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 17-jarige verdachte die op 23 juni 2024 in Dordrecht het slachtoffer met een mes heeft gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De verdachte, die in een onveilige en instabiele opvoedomgeving is opgegroeid, handelde in paniek nadat hij zijn dronken vader had gehoord schreeuwen tegen een groep jongeren, waaronder het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat hij het mes uit de keuken heeft gepakt om zijn vader te beschermen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, ondanks zijn beroep op noodweerexces, dat werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een stressvolle situatie handelde, maar dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot twintig maanden jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij hij een intensieve behandeling moet ondergaan. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, met uitzondering van de shockschade, die niet-ontvankelijk werd verklaard omdat deze een onevenredige belasting voor het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/204767-24
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [naam P.I.] te [detentieplaats] ,
raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 27 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel), voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de deskundigen van de ForCa en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de jeugdreclassering) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op het doden van het slachtoffer is geen sprake, wat moet leiden tot vrijspraak van de doodslag. De raadsman voert daartoe aan dat de verdachte niet willens en wetens het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Weliswaar kan worden aangenomen dat de verdachte, net als ieder ander, weet dat als je iemand steekt met een mes in zijn bovenlichaam dat er een aanmerkelijke kans is dat iemand overlijdt. De verdachte heeft echter niet deze aanmerkelijke kans op het overlijden op de koop toegenomen. De verdachte was in paniek en heeft in een flits gehandeld. Het was een impulsieve handeling. Hij wilde niet dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De verdachte werd overspoeld door emoties, geconfronteerd met wat hij ervaart als een aanval op zijn vader en heeft uit reactie gestoken met het mes.
4.1.2.
Beoordeling
Op 23 juni 2024 heeft in de binnenstad van Dordrecht een steekincident plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer] , is overleden. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft gestoken met een mes. De rechtbank stelt voorop dat er geen aanwijzingen in het dossier zijn dat de verdachte het slachtoffer willens en wetens (vol opzet) van het leven heeft beroofd. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Uit het strafdossier en de behandeling ter terechtzitting volgt dat het slachtoffer in de nacht van 23 juni 2024 in de binnenstad van Dordrecht met zijn vrienden buiten op een bankje zat. Op een gegeven moment kwam er een man schreeuwend op hen af. Hij was boos, omdat de groep lawaai maakte. De man was dronken en agressief. Deze man bleek de vader van de verdachte te zijn. De verdachte was die nacht op zijn slaapkamer. Op een gegeven moment hoorde hij zijn vader schreeuwen tegen meerdere personen op straat. De verdachte raakte in paniek en zijn hart ging tekeer. Hij ging naar beneden, pakte een mes uit de keuken, hield dit in zijn hand en ging naar buiten. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij het mes heeft gepakt om zichzelf en zijn vader te beschermen en dat hij bang was dat zijn vader iets zou overkomen. Buiten op straat zag hij zijn vader en een groep jongeren van zijn leeftijd. Hij gaf de jongens een boks. De verdachte probeerde zijn vader te kalmeren en mee naar huis te nemen. Ook getuigen verklaren dat het erop lijkt dat de verdachte zijn vader probeerde te kalmeren en weg probeerde te halen. De vader wilde echter niet weg en kwam steeds dichter bij de groep staan. Op een gegeven moment stond het slachtoffer op van het bankje en liep richting de verdachte en zijn vader. Terwijl het slachtoffer de verdachte en zijn vader benaderde, maakte de verdachte een stekende beweging met het mes naar voren. Uit het pathologisch onderzoek is gebleken dat het slachtoffer één steekwond in de borst had. Het slachtoffer is weggerend en verderop in elkaar gezakt. Hij is later in het ziekenhuis overleden.
De verdachte heeft met een groot mes een steekbeweging richting de borst van het slachtoffer gemaakt, waarbij het slachtoffer is geraakt in de borst met onder meer perforatie van de onderste holle ader, de lever, beide borstholten, de linkerlong en het middenrif. De forensisch patholoog heeft gerapporteerd dat de steekwond ongeveer 19 centimeter diep was. Hieruit blijkt dat de verdachte het slachtoffer met kracht moet hebben gestoken. Bovendien heeft de verdachte het slachtoffer gestoken, terwijl het slachtoffer in beweging was richting de verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat het steken met een groot mes in die richting een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. De verdachte heeft daarmee het risico genomen dat hij het slachtoffer op een vitale plek zou raken, wat ook daadwerkelijk is gebeurd.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer ook bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft een groot mes meegenomen naar buiten, terwijl hij wist dat zijn vader ruzie had met een groep mensen. Ook wist hij dat zijn vader eerder die avond agressief is geweest en er geweld was gebruikt. Gelet op deze omstandigheden en de wijze waarop de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken, kunnen zijn gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard. De verdachte heeft dan ook in voorwaardelijke zin opzet op de dood van het slachtoffer gehad.
Hoewel de rechtbank in het licht van de belaste voorgeschiedenis van de verdachte en zijn psychische stoornis, die in de (hierna te bespreken) gedragsdeskundige rapportages naar voren komen, wil aannemen dat de verdachte in de geschetste situatie bang en in paniek was, wil dit niet zeggen dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de ten laste gelegde doodslag is bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 juni 2024 te Dordrecht
[slachtoffer] opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (met kracht) met een mes in de borst
te steken ten gevolge waarvan een (holle) ader en de lever
en (linker)long en beide borstholten van die [slachtoffer] zijn geperforeerd,
als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door met het mes te steken, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Er was sprake van een onmiddelijke wederrechtelijke aanval vanuit het slachtoffer richting de vader, waarbij de verdachte zijn vader verdedigde. De verdachte heeft met het mes de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Hij heeft dit echter gedaan omdat sprake was van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanval. De hevige gemoedsbeweging bestond uit grote angst, stress en paniek die bij de verdachte ontstonden toen hij het slachtoffer op zijn vader en hemzelf af zag komen. Daarbij is de combinatie van de bedreigende situatie en de pathologie van de verdachte, zijn impulsiviteit vanuit zijn ADHD en zijn stress gerelateerde stoornis van groot belang.
Subsidiair doet de verdediging een beroep op putatief noodweer, in geval niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een noodweersituatie. Bij de verdachte bestond namelijk wel het idee dat sprake was van een noodweersituatie en dat zijn vader werd aangevallen en hij hem moest verdedigen.
6.2.
Beoordeling
Noodweerexces
De rechtbank stelt voorop dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar hij daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was binnen de gegeven omstandigheden.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is dus vereist dat vast komt te staan dat er een noodweersituatie is of is geweest. Pas dan kan een geval ontstaan van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. Daarbij dient aannemelijk te zijn dat de gemoedsbeweging die het directe gevolg was van de aanranding, van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging. Niet is vereist dat geheel kan worden uitgesloten dat ook andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk "onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. Hoge Raad 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794).
Bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces gaat de rechtbank op grond van het dossier en wat verder ter terechtzitting is besproken uit van de feiten en omstandigheden die zijn beschreven onder 4.1.2.
Gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de vader en/of de verdachte of van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen de verdachte zich heeft moeten verdedigen. Toen de verdachte naar buiten kwam, zag hij zijn vader op afstand staan van de groep jongeren. De vader was dronken en agressief. Hij was die nacht de agressor. De groep jongeren, waaronder het slachtoffer, zat op een bankje en was niet agressief. Er was geen enkele fysieke confrontatie tussen de vader en de groep en er werd niet gedreigd met wapens noch kwam er een ander soort dreiging vanuit de groep. Ook was er geen sprake van een situatie waar de verdachte of de vader niet uit kon wegkomen.
Daarnaast blijkt ook niet uit de eigen verklaring van de verdachte dat hij heeft gehandeld om zichzelf of zijn vader te verdedigen. De verdachte heeft verklaard dat hij naar buiten ging met het doel om zijn vader weer mee naar huis te nemen. Hij was die avond al eerder bemiddelaar geweest bij een fysieke ruzie van zijn vader met een buurman. De verdachte zag, eenmaal buiten, de groep waartegen zijn vader tekeerging ook niet als bedreigend. Hij herkende er een groep leeftijdsgenoten in die aan het ‘chillen’ was, hij heeft nog iemand een ‘boks’ gegeven en heeft op enig moment ook tegen zijn vader gezegd: ‘kom het zijn kinderen’. Voor de verdachte was het duidelijk dat hij zich niet bedreigd voelde door de groep jongeren. Op het moment dat het slachtoffer vanuit de groep richting zijn vader loopt, is van een aanranding of objectief dreigend gevaar geen sprake.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Putatief noodweer(exces)
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op putatief noodweer slaagt als sprake is van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, omdat hij niet alleen kon maar ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Zoals ook hiervoor is beschreven is de verdachte naar buiten gekomen met het doel om de vader rustig te krijgen en hem mee naar huis te nemen. De vader was die nacht de agressor. Er was geen sprake van agressie vanuit de groep jongeren. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat het slachtoffer op enig moment naar de vader en de verdachte toe is gelopen. Het enkele gegeven dat iemand uit de groep, ongewapend, richting de verdachte of zijn vader loopt, is onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte redelijkerwijs mocht menen dat hij of zijn vader daadwerkelijk zou worden aangevallen. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op putatief noodweer niet. Het verweer wordt verworpen. Daarmee wordt ook het verweer op putatief noodweerexces verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft op zeventienjarige leeftijd het negentienjarige slachtoffer [slachtoffer] gedood met een messteek. In die nacht hoorde de verdachte zijn dronken vader buiten op straat schreeuwen tegen meerdere personen. De verdachte heeft een mes uit de keuken gepakt en is naar buiten gegaan om zijn vader te beschermen en weer mee naar binnen te nemen. De vader stond bij een groep jongeren, waaronder het slachtoffer. Toen het slachtoffer richting de verdachte en zijn vader liep, heeft de verdachte hem gestoken met het mes. Het slachtoffer is later in het ziekenhuis aan de gevolgen van de steekwond overleden. De vrienden van het slachtoffer waren getuigen van deze ook voor hen zeer ingrijpende gebeurtenis.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft het jonge slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Het overlijden van het slachtoffer heeft intens verdriet en onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden en bij andere mensen in zijn omgeving. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de vader, de moeder en broers van het slachtoffer. Onverteerbaar voor hen is hoe een jong dierbaar leven zo plotseling en op deze wijze beëindigd heeft kunnen worden. Zij moeten de ingrijpende gevolgen van dit verlies voor altijd met zich dragen. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf de pijn en het verdriet van het gemis van het slachtoffer kan wegnemen.
Daarnaast veroorzaakt een steekincident in de nacht en midden in de stad ook breder binnen de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid. De heftige afloop in deze zaak illustreert bovendien op trieste wijze tot welke gevolgen het voorhanden hebben van een mes kan leiden. De rechtbank rekent de verdachte dit feit ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een strafbeschikking heeft gekregen van het Openbaar Ministerie voor uitgaansgeweld. Hij moest toen deelnemen aan een gedragsinterventie.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psycholoog [persoon A] en psychiater [persoon B] hebben een
ForCa-rapportageover de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 mei 2025. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is gemiddeld intelligent en heeft een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (gecombineerd beeld), een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol, licht van ernst, in vroege remissie, in een gereguleerde setting. Ook heeft hij een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De belaste voorgeschiedenis ligt hieraan ten grondslag. De verdachte groeit op in een zeer onveilige en instabiele opvoedomgeving. Gedurende de zwangerschap en na de geboorte van de verdachte is sprake van een conflictueuze relatie tussen de ouders, onderlinge verbale- en fysieke agressie, verslavingsproblematiek van beide ouders en financiële problemen. De eerste levensjaren van de verdachte kenmerken zich dan ook door een grote mate van onveiligheid. Daarbij is er onvoldoende aangesloten bij de emotionele basisbehoefte van de verdachte. De verdachte heeft geleerd om zich aan te passen aan de kwetsbaarheden en emoties van zijn ouders. Hij nam al vroeg de rol van verzorger, trooster en bemiddelaar op zich, wat heeft geleid tot een vorm van parentificatie. Dit heeft mede tot gevolg gehad dat de verdachte geleerd heeft zich aan te passen aan zijn omgeving, zijn eigen emoties te onderdrukken en zich te richten op de behoeftes van anderen. De heftige ruzies met huiselijk geweld en het ernstige middelengebruik van vader hebben daarbij tot een reeks traumatiserende gebeurtenissen geleid, waardoor de verdachte al vroeg in zijn leven hyperalert is geraakt op mogelijk bedreigende situaties en hij gericht is op het - naar vermogen - voorkomen daarvan. De vroegkinderlijke traumatisering herhaalt zich gedurende de gehele levensloop. Op twaalfjarige leeftijd is de verdachte bij grootouders gaan wonen. Als de verdachte vijftien jaar is, neemt de moeder een overdosis medicatie. Een jaar voor deze gebeurtenis trekt de vader bij de grootouders in, waardoor de verdachte opnieuw wordt blootgesteld aan continue onrust en spanning. In korte tijd komt de verdachte, veelal samen met vader, terecht in conflicten met anderen. Daarbij volgt de verdachte geen onderwijs en lukt het hem niet om langdurige en gestructureerde dag- en vrijetijdsbesteding vast te houden. Ondanks de invloed die de opvoedgeschiedenis op de ontwikkeling van de verdachte heeft gehad, is hij - wanneer hij veiligheid binnen de relatie ervaart - in staat om zijn kwetsbaarheid bespreekbaar te maken.
Op de dag van het ten laste gelegde doen zich meerdere conflicten rondom de vader voor, waarbij de verdachte zich – zoals hij van jongs af aan gewend is – opstelt als bemiddelaar. Het is niet ondenkbaar dat de spanningen, die gepaard zijn gegaan met deze conflicten ervoor hebben gezorgd dat de verdachte gedurende de dag nog alerter is geweest op onveilige situaties. Wanneer de verdachte de boodschap krijgt dat er iets met zijn vader aan de hand is, is sprake van een sterke toename van gevoelens van angst en onveiligheid. Het is zeer aannemelijk dat de verdachte zich vanaf dat moment vrijwel direct in een stresstoestand bevindt. Daarnaast komt uit onderzoek naar voren dat er bij de verdachte sprake is van ADHD. Wanneer de druk oploopt, wordt het nog lastiger voor hem om eerst na te denken alvorens hij handelt. Deze contextuele factoren zorgen ervoor dat de verdachte overspoeld raakt door zijn emoties. Alles overziend zijn de deskundigen van mening dat sprake is van een doorwerking van de pathologie in het ten laste gelegde feit en adviseren zij het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, waarbij een sterk verminderde mate overigens niet valt uit te sluiten. Laatstgenoemde is het geval indien de angsttoestand voorop heeft gestaan.
De kans op recidive, soortgelijk aan het huidige ten laste gelegde feit, wordt door de deskundigen als hoog ingeschat wanneer de sociaal-contextuele condities aanwezig zijn. Wanneer de verdachte zich binnen de gezinscontext bevindt, er sprake is van een bedreiging van vader (of andere gezinsleden), hij vervolgens geen controle heeft over de situatie (doordat hij de ander niet kan bereiken) en de situatie verder escaleert, dan is het risico op recidive onverminderd hoog. Ondanks dat de verdachte geen jongen is die agressie als enige manier van coping hanteert, is sprake van een onderstroom van boosheid (die door de verdachte onvoldoende doorvoeld wordt), een verhoogde mate van alertheid en impulsiviteit. Deze combinatie zorgt ervoor dat de verdachte, bij een bedreiging van belangrijke anderen om hem heen, sneller dan een gemiddeld persoon over kan gaan tot geweld.
De verdachte is een sociaal vaardige jongen, die zeker in een afgestemde omgeving beschikt over voldoende zelfcontrole en enig doorzettingsvermogen. Hij staat open voor behandeling en wil zich richten op zijn toekomst. Daarbij is het prognostisch gunstig dat de verdachte in staat is om een werkrelatie op te bouwen en al enigszins een koppeling kan maken tussen zijn voorgeschiedenis en het probleemgedrag.
De deskundigen zijn van mening dat behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen en de ontwikkeling in positieve zin te beïnvloeden. Binnen de behandeling dient allereerst aandacht te zijn voor het recente trauma naar aanleiding van het ten laste gelegde feit. Dit is namelijk van invloed op de responsiviteit van de verder in te zetten behandeling. Omdat de kern van de problematiek eveneens traumagerelateerd is (vanuit de ingrijpende gebeurtenissen uit de voorgeschiedenis), is het noodzakelijk om dit als uitgangspunt van de behandeling te nemen. De deskundigen zijn van mening dat het noodzakelijk is dat de behandeling wordt ingebed binnen een gestructureerde, stimulerende en veilige omgeving en buiten de context van het familiesysteem. Alleen dan kan de verdachte tot ontwikkeling komen.
De deskundigen adviseren om de mogelijkheid te onderzoeken voor behandeling in een klinische omgeving zoals de Catamaran of een soortgelijke instelling. Zowel op basis van de PIJ-wegingslijst, als op basis van de motivatie voor behandeling en de te verwachten lange behandelduur, in combinatie met het belang van forensische expertise binnen de behandeling, adviseren onderzoekers om de verdachte de behandeling op te leggen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raadheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 mei 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van ernstig disfunctioneren op verschillende levensgebieden. De verdachte laat een grote bereidheid zien om hulp te accepteren. Vanuit de beschikbare informatie komt naar voren dat de inschatting is dat de verdachte goed in staat is om aangeboden hulp te gaan benutten. Gezien de complexiteit van de problematiek en de ernst van het delict is inzet van passende en intensieve behandeling noodzakelijk. De Raad kan zich vinden in het advies van de deskundigen van de ForCa om de verdachte te laten opnemen in de GGZ kliniek de Catamaran. De Raad acht de kans groot dat het de verdachte voldoende lukt hiervan te profiteren. Vanuit het betrokken netwerk is er steun en motivatie voor de inzet van hulpverlening. De Raad ziet risico’s binnen de relationele sfeer, met name in de relatie met de vader, het middelengebruik en de impulsbeheersing. Het is moeilijk in te schatten of de verdachte opnieuw zijn controle kan verliezen en in de problemen terechtkomt, omdat dit zeer afhankelijk is van de situatie. De Raad vindt passende behandeling noodzakelijk om de kans op recidive op soortgelijke delicten te verkleinen. Daarnaast zal de behandeling van belang zijn voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte en hem de mogelijkheid bieden te werken aan een gezonde, veilige en stabiele toekomst als volwassene.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, tot de start van de behandeling en een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
• wordt verplicht zich onder behandeling van GGZ kliniek de Catamaran of soortgelijke instelling te stellen;
• een zinvolle dagbesteding heeft;
• verboden wordt verdovende middelen of alcohol te gebruiken en in overleg met de GI vergezeld van verplichte medewerking aan urineonderzoek;
• zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
waarbij aan de gecertificeerde instelling het
Leger des Heils te Rotterdamopdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De jeugdreclassering, vertegenwoordigd door [persoon C] , heeft ter zitting toegelicht dat het niet bekend is wanneer er plek is bij de Catamaran. De duur van de opname is afhankelijk van de problematiek en de inzet van de verdachte. De jeugdreclasseerder heeft met de verdachte open gesprekken kunnen voeren over wat er is gebeurd en hoe zijn toekomst eruit zal zien. Hieruit komt naar voren dat de verdachte zeer schuldbewust is en verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen in de fatale nacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en wat ter zitting naar voren is gebracht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis die ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde feit acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar, waarbij een sterk verminderde mate overigens niet valt uit te sluiten.
Straf
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de hierboven genoemde rapportages van de deskundigen volgt dat de verdachte een beschadigde jongen is die vanaf zijn geboorte, en tijdens de zwangerschap al, te maken heeft gehad met verwaarlozing en agressie door zijn ouders. Hij is opgegroeid in een onveilige en instabiele opvoedomgeving, waarbij de rollen van ouder en kind zijn omgekeerd. De heftige gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt hebben hem getraumatiseerd. Op de dag zelf zijn er meerdere incidenten met zijn vader geweest die van invloed zijn geweest op de gemoedstoestand en het handelen van de verdachte. Hoewel het geen excuus is, zoals de verdachte op de zitting ook zelf heeft gezegd, heeft zijn belaste voorgeschiedenis, het trauma dat hij daardoor met zich draagt en dat zijn handelen voedt, evenals de verantwoordelijkheid die hij voor zijn vader voelt, een rol gespeeld in het ondragelijk en onomkeerbare feit waarbij hij het leven van een jongeman heeft weggenomen. De doorvoelde gevoelens van spijt die de verdachte gedurende het hele proces heeft laten zien, getuigen ervan dat de verdachte dit beseft en dat dat voor hem de zwaarste straf is.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een lange jeugddetentie. De maximale straf die aan de verdachte onder het jeugdstrafrecht kan worden opgelegd is een jeugddetentie van vierentwintig maanden. De ernst van het gepleegde feit rechtvaardigt in beginsel deze maximale straf. Toch zal de rechtbank geen vierentwintig maanden jeugddetentie opleggen, maar twintig maanden. Die straf past beter bij de (mogelijk zelfs sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De rechtbank realiseert zich daarbij dat deze straf geen genoegdoening zal geven aan de nabestaanden. Zij hadden graag gezien dat de verdachte als volwassene was berecht, zodat een veel hogere straf opgelegd had kunnen worden. Voor de berechting van de verdachte als volwassene zijn echter geen redenen te vinden in de rapportages over de persoon van de verdachte. Daar komt bij dat naast de jeugddetentie een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, hetgeen een intensieve langdurige behandelmaatregel is.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
Aan de wettelijke voorwaarden van artikel 77s, eerste lid, Sr voor oplegging van een PIJ-maatregel is, gelet op de bewezenverklaring en de conclusies van de deskundigen, voldaan.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde doodslag een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van de inhoud van het ForCa-rapport en het rapport van de Raad, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Uit de rapportages en wat ter terechtzitting is besproken blijkt dat de verdachte langdurige en intensieve behandeling nodig heeft om het recidiverisico te verminderen en de ontwikkeling van de verdachte in positieve zin te beïnvloeden. Ook heeft de verdachte stabiliteit, structuur en veiligheid nodig om tot ontwikkeling te komen, waardoor de behandeling dient te starten binnen een veilige en gestructureerde klinische setting. De deskundigen hebben geadviseerd om een klinische behandeling te ondergaan bij de Catamaran, omdat dit gelet op de problematiek van de verdachte voor hem de meest passende plek is. Alleen buiten de context van het familiesysteem kan de verdachte tot ontwikkeling komen. Het uitgangspunt van de behandeling is trauma vanuit de ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden en het recente trauma naar aanleiding van het ten laste gelegde. Het gedwongen strafrechtelijk kader in de vorm van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is noodzakelijk om deze behandeling te kunnen waarborgen. De verdachte is gemotiveerd voor de behandeling.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat de verdachte gebaat is bij intensieve klinische behandeling en begeleiding in een kader van strakke voorwaarden. De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de deskundigen. Hiermee krijgt de verdachte de kans om zich in te zetten voor de voor hem noodzakelijk geachte behandeling. Ter terechtzitting is gebleken dat het van groot belang is dat de verdachte een klinische behandeling volgt bij de Catamaran. Op dit moment is echter onduidelijk wanneer er plek is bij de Catamaran. De rechtbank acht het van belang dat voor de verdachte een naadloze overgang van de RJJI Hunnerberg naar de Catamaran volgt.
De voorwaardelijke PIJ-maatregel fungeert als een duidelijke en stevige stok achter de deur voor de bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal opleggen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de ernst van het feit en de rapportages van de deskundigen, waaruit naar voren komt dat het recidiverisico zonder interventies hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingediende vorderingen
De volgende vorderingen zijn door mr. F.J.M. Hamers namens de in het geding gevoegde benadeelde partijen ingediend.
De benadeelde partij
[benadeelde 1](vader van het slachtoffer) vordert een bedrag van
€ 49.208,09 aan materiële schade, een bedrag van € 42.500,- aan immateriële schade en een bedrag van € 5.000,- aan nader te onderbouwen materiële en immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 11.471,86 aan kosten van lijkbezorging, gederfde winst van
€ 35.860,73 en € 1.875,50 aan zorgkosten. De immateriële schade bestaat uit een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en een vergoeding van € 25.000,- aan shockschade.
De benadeelde partij
[benadeelde 2](moeder van het slachtoffer) vordert een bedrag van € 5.929,- aan materiële schade, een bedrag van € 42.500,- aan immateriële schade en een bedrag van € 5.000,- aan nader te onderbouwen materiële en immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 4.053,50 aan kosten van lijkbezorging en € 1.875,50 aan zorgkosten. De immateriële schade bestaat uit een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en een vergoeding van € 25.000,- aan shockschade.
De benadeelde partij
[benadeelde 3](broer van het slachtoffer) vordert een bedrag van € 32.100,50 aan materiële schade, een vergoeding van € 25.000,- aan shockschade en een bedrag van € 5.000,- aan nader te onderbouwen materiële en immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 26.225,- aan kosten voor studievertraging (dan wel schattenderwijs bepalen op 50%: € 13.112,50), € 2.460,- (dan wel schattenderwijs bepalen op 50%: € 1.230,-) aan kosten van collegegeld, € 1.875,50 aan zorgkosten van de psycholoog en € 1.540,- zorgkosten van de psychiater.
De benadeelde partij
[benadeelde 4](broer van het slachtoffer) vordert een bedrag van € 3.751,- aan materiële schade (bestaande uit zorgkosten, inclusief de voor de moeder voorgeschoten zorgkosten van € 1.875,50), een vergoeding van € 25.000,- aan shockschade en een bedrag van € 5.000,- aan nader te onderbouwen materiële en immateriële schade.
De benadeelde partij
[benadeelde 5](schoonzus van het slachtoffer) vordert een bedrag van € 1.875,50 aan materiële schade (bestaande uit zorgkosten), een vergoeding van
€ 25.000,- aan shockschade en een bedrag van € 5.000,- aan nader te onderbouwen materiële en immateriële schade.
Door alle benadeelde partijen wordt verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen toewijsbaar zijn, inclusief de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde zorgkosten van [benadeelde 4] zullen alleen zijn eigen zorgkosten moeten worden toegewezen en niet die voor de moeder. De officier van justitie vraagt zich af of de opgevoerde kosten voor de studievertraging van [benadeelde 3] en de gederfde winst van vader eenvoudig zijn vast te stellen. Daarnaast dient de toekomstige schade niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze kosten nog niet zijn gemaakt.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen, omdat de vorderingen zeer gecompliceerd zijn en behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De verdediging heeft subsidiair verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe te wijzen.
Ten aanzien van de shockschade van alle benadeelde partijen stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het criterium van een directe confrontatie. De benadeelde partijen zijn niet direct geconfronteerd met de gevolgen van het strafbare feit. De confrontatie was niet onverhoeds en het letsel optisch tamelijk gering. De vraag is bovendien of het nodig was dat alle familieleden het slachtoffer moesten identificeren in het mortuarium. Daarnaast is niet aangetoond dat het geestelijk letsel is veroorzaakt door een toegebrachte emotionele shock ten gevolge van de confrontatie. Bovendien is het opvallend dat de psycholoog bij alle familieleden dezelfde conclusie trekt dat zij PTSS hebben opgelopen door de confrontatie met het (tamelijk ongeschonden) lichaam van het slachtoffer. In een civiele procedure zou de verdediging contra-expertise hebben gevraagd om vast te stellen wat de oorzaak van het trauma bij de familieleden is. De beoordeling van deze schadepost vormt een te zware belasting van het strafproces en de benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bovendien is het gevorderde bedrag aan shockschade onredelijk en moet bij de ouders ook rekening worden gehouden met de vergoeding voor affectieschade. Ten aanzien van de schoonzus van het slachtoffer is de verdediging bovendien nog van mening dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat sprake is van een nauwe en hechte affectieve relatie, hetgeen een vereiste is voor toewijzing van de shockschade.
Ten aanzien van de affectieschade van vader en moeder refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, voor zover de rechtbank kan vaststellen dat het slachtoffer de zoon is van vader en moeder.
Ten aanzien van de kosten voor lijkbezorging van vader en moeder vraagt de verdediging zich af of zij een verzekering hiervoor hadden. Daarnaast kunnen de vliegtickets van 23 juni en 27 juni 2024, de verblijfskosten en de treintickets niet worden gekwalificeerd als kosten voor lijkbezorging, omdat zij geen verband houden met de begrafenis of crematie van het slachtoffer.
De gederfde winst van vader ten gevolge van shockschade is niet eenvoudig vast te stellen en vormt een te grote belasting van het strafproces.
De zorgkosten van alle benadeelde partijen lijken op kosten voor het opstellen van de diagnose in het kader van deze strafzaak en zijn onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de kosten voor studievertraging en collegegeld van [benadeelde 3] is de verdediging van mening dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Bovendien is lastig vast te stellen wat nu precies de reden is voor de studievertraging.
Wat betreft de nader te onderbouwen schade zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
8.4.
Beoordeling
Shockschade – ten aanzien van alle benadeelde partijen
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het ten laste gelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
(vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
De rechtbank overweegt als volgt.
De ouders, twee broers en de schoonzus hebben allen een vergoeding voor shockschade van € 25.000,- gevorderd. Zij hebben hun zoon en (schoon)broer een dag na zijn overlijden in het mortuarium gezien. Zij hebben gesteld dat hun geestelijk letsel voortvloeit uit de confrontatie met het levenloze lichaam in het mortuarium. De verdediging heeft inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vergoeding van shockschade. Volgens de verdediging is er geen sprake van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit en is niet aangetoond dat het geestelijk letsel is veroorzaakt door een toegebrachte emotionele shock ten gevolge van deze confrontatie.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vraag of de aangevoerde omstandigheden vallen onder ‘de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit’, zoals bedoeld in de wet en jurisprudentie, alleen is te beantwoorden na nadere onderbouwing en/of bewijslevering. Hetzelfde geldt voor de vraag of het geestelijk letsel wat is vastgesteld bij de familieleden het gevolg is van deze directe confrontatie dan wel het gevolg is van de schok en het verdriet ten gevolge van het overlijden van hun naaste. Daarvoor is nader onderzoek noodzakelijk en dat levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partijen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard voor dit deel van hun vorderingen. Zij kunnen de vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank hecht eraan hierbij op te merken dat zij er zonder meer van uit gaat dat de benadeelde partijen psychische gevolgen hebben ondervonden van de plotselinge en gewelddadige dood van hun zoon en (schoon)broer en ziet het leed dat hen is toegebracht. De rechtbank zegt niet dat zij geen recht hebben op schadevergoeding, maar in deze strafzaak kan de rechtbank daar geen oordeel over geven. De rechtbank acht het van belang dat er zorgvuldig en met voldoende waarborgen nader onderzoek wordt gedaan, zodat recht wordt gedaan aan alle partijen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] (vader van het slachtoffer)
Kosten lijkbezorging
De vordering met betrekking tot de kosten van lijkbezorging wordt toegewezen. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten houden rechtstreeks verband met de uitvaart van het slachtoffer en zijn in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding tot matiging van het toe te wijzen bedrag. De in dit kader gevorderde schade van
€ 11.471,86zal daarom worden toegewezen.
Gederfde winst en zorgkosten
De benadeelde partij heeft kosten van gederfde winst en zorgkosten gevorderd als materiële schade op basis van shockschade. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van de shockschade, leidt dit er ook toe dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de hiermee samenhangende materiële schade, te weten de gederfde winst en zorgkosten. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. De benadeelde partij is de vader van de overledene en behoort tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:108 BW aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. Voldoende gesteld en gebleken is dat hij de vader is van het slachtoffer. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 17.500,-, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade.
Nader te onderbouwen schade
Ten aanzien van de nader te onderbouwen materiële en immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] (moeder van het slachtoffer)
Kosten lijkbezorging
De vordering met betrekking tot de kosten van lijkbezorging wordt toegewezen. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten houden rechtstreeks verband met de uitvaart van het overleden slachtoffer en zijn in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding tot matiging van het toe te wijzen bedrag. De in dit kader gevorderde schade van
€ 4.053,50zal daarom worden toegewezen.
Zorgkosten
De benadeelde partij heeft zorgkosten gevorderd als materiële schade op basis van shockschade. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van de shockschade, leidt dit er ook toe dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de hiermee samenhangende materiële schade, te weten de zorgkosten. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. De benadeelde partij is de moeder van het slachtoffer en behoort tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:108 van het BW aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. Voldoende gesteld en gebleken is dat zij de moeder is van het slachtoffer. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 17.500,-, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade.
Nader te onderbouwen schade
Ten aanzien van de nader te onderbouwen materiële en immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3] (broer van het slachtoffer)
Materiële schade
De benadeelde partij heeft kosten van studievertraging, collegegeld en zorgkosten gevorderd als materiële schade op basis van shockschade. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van de shockschade, leidt dit er ook toe dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de hiermee samenhangende materiële schade, te weten de studievertraging, collegegeld en zorgkosten. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
Ten aanzien van de nader te onderbouwen materiële en immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4] (broer van het slachtoffer)
Materiële schade
De benadeelde partij heeft zorgkosten gevorderd als materiële schade op basis van shockschade. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van de shockschade, leidt dit er ook toe dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de hiermee samenhangende materiële schade, te weten de zorgkosten. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
Ten aanzien van de nader te onderbouwen materiële en immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5] (schoonzus van het slachtoffer)
Materiële schade
De benadeelde partij heeft zorgkosten gevorderd als materiële schade op basis van shockschade. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van de shockschade, leidt dit er ook toe dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering tot vergoeding van de hiermee samenhangende materiële schade, te weten de zorgkosten. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
Ten aanzien van de nader te onderbouwen materiële en immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 juni 2024.
Kosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
In geval van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] zal de rechtbank de kosten compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[benadeelde 1]een schadevergoeding betalen van € 28.971,86, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
De verdachte moet de benadeelde partij
[benadeelde 2]een schadevergoeding betalen van € 21.553,50, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Ten aanzien van de broers [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en schoonzus [benadeelde 5] wordt in deze procedure over de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen. Ditzelfde geldt voor een deel van de gevorderde schadevergoeding door de vader [benadeelde 1] en de moeder [benadeelde 2] .

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 20 (twintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich zal laten opnemen in De Catamaran, kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie van het GGzE te Eindhoven of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich inzet voor het hebben en behouden van een passende dagbesteding;
- zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen of alcohol en in overleg met de jeugdreclassering zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat deze vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 28.971,86 (zegge: achtentwintigduizendnegenhonderdeenenzeventig euro en zesentachtig eurocent), bestaande uit € 11.471,86 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 1]te betalen
€ 28.971,86(hoofdsom,
zegge: achtentwintigduizendnegenhonderdeenenzeventig euro en zesentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 21.553,50 (zegge: eenentwintigduizendvijfhonderddrieënvijftig euro en vijftig eurocent), bestaande uit
€ 4.053,50 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 21.553,50(hoofdsom
, zegge: eenentwintigduizendvijfhonderddrieënvijftig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H. Benaissa en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juni 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 juni 2024 te Dordrecht
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (met kracht) met een mes in de borst
althans het lichaam te steken (ten gevolge waarvan een (holle) ader en/of de lever
en/of (linker)long en/of beide borstholten van die [slachtoffer] zijn geperforeerd),
als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden.