ECLI:NL:RBROT:2025:6776

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/8741
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor schending informatieplicht bij WW-uitkering en beoordeling van evenredigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 12 juni 2025, wordt een boete van € 5.729,61 opgelegd aan eiser wegens schending van de informatieplicht in verband met zijn WW-uitkering. Eiser, woonachtig in Hendrik-Ido-Ambacht, is het niet eens met de opgelegde boete en voert verschillende beroepsgronden aan. Hij stelt dat het UWV de hoorzitting in de bezwaarfase onterecht heeft gebruikt om de boete te motiveren, waardoor hij niet adequaat kon reageren op de motivering. Eiser wijst op zijn mantelzorgtaken en een periode van werkloosheid als redenen voor verminderde verwijtbaarheid, en vraagt om een matiging van de boete.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de boete heeft opgelegd. Eiser heeft zijn werkzaamheden voor zijn B.V. niet gemeld, wat een schending van de informatieplicht inhoudt. De rechtbank stelt vast dat de wetgever het UWV verplicht om een boete op te leggen bij schending van deze plicht, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, hoewel moeilijk, niet leiden tot verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij door zijn privéomstandigheden niet in staat was om aan zijn informatieplicht te voldoen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser de boete van € 5.729,61 moet betalen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de informatieplicht en de rol van het UWV in het handhaven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Hendrik-Ido-Ambacht, eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een boete van € 5.729,61 wegens schending van de informatieplicht in verband met het ontvangen van een WW-uitkering [1] . Eiser is het niet eens met de opgelegde boete. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Ten onrechte heeft het UWV de hoorzitting in de bezwaarfase gebruikt om de (grondslag van de) boete alsnog te motiveren, waardoor eiser in feite de mogelijkheid is ontnomen om in bezwaar op te komen tegen de (motivering van de) boete. Vanwege het verlenen van mantelzorg aan zijn moeder en een periode zonder werk heeft eiser verminderd verwijtbaar gehandeld, zodat de hoogte van de boete gematigd moet worden. De fouten van het UWV (onduidelijke en ontbrekende brieven, ontbrekende motivering) zouden gevolgen moeten hebben voor de hoogte van de boete. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht een boete heeft opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht en of de hoogte van de boete evenredig is.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht een boete van € 5.729,61 heeft opgelegd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser ontving op zijn aanvraag een WW-uitkering per 1 januari 2023. Op 4 januari 2023 heeft eiser met een wijzigingsformulier aan het UWV laten weten dat hij vanaf 2 januari 2023 voor 24 uur per week werk heeft. Op 7 augustus 2023 heeft eiser melding gedaan van zijn vakantie van 1 juli 2023 tot en met 13 augustus 2023. Uit een onderzoek van toezichthouders van het UWV naar aanleiding van deze (te late) vakantiemelding volgt dat eiser in de periode 2 januari 2023 tot en met 30 september 2022 naast zijn opgegeven werkzaamheden ook werkzaamheden heeft verricht die hij heeft gefactureerd aan een B.V. die op zijn naam staat. Deze werkzaamheden heeft hij niet gemeld aan het UWV.
2.1.
Met beslissingen van 11 april 2023 heeft het UWV eisers WW-uitkering voor de maanden januari 2023 tot en met september 2023 herzien vanwege eisers werkzaamheden in die maanden en de overschrijding van de maximale vakantietermijn van twintig dagen. Ook heeft het UWV eiser met het voornemen van 11 april 2023 geïnformeerd dat hij een bedrag van € 11.459,22 aan te veel ontvangen WW-uitkering moet terugbetalen en dat hij daarnaast een boete van € 5.729,61 moet betalen in verband hiermee. Eiser heeft daarop een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft het UWV bepaald dat eiser een bedrag van € 11.459,22 aan te veel ontvangen WW-uitkering moet terugbetalen. Verder heeft het UWV bij besluit van 24 mei 2023 (het primaire besluit) aan eiser een boete van € 5.729,61 opgelegd voor het schenden van de inlichtingenplicht (over eisers vakantie en werkzaamheden). Bij besluit van 28 mei 2024 heeft het UWV besloten tot invordering van deze boete. Eiser heeft tegen de boete bezwaar gemaakt.
2.2.
Met het bestreden besluit van 12 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de boete van € 5.729,61 gebleven. Aan de boete heeft het UWV de schending van de informatieplicht ten grondslag gelegd (over eisers vakantie en werkzaamheden). Volgens het UWV was het eiser redelijkerwijs duidelijk dat de inkomsten uit deze werkzaamheden van invloed konden zijn op zijn WW-uitkering. Volgens het UWV is geen sprake van enige opzet of grove schuld, zodat de hoogte van de boete is vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Eisers persoonlijke omstandigheden en financiële situatie leiden er niet toe dat sprake is van dringende redenen om af te zien van de boete of de boete te verlagen.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en – via een telefonische verbinding – de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is tussen partijen is niet in geschil dat eiser de werkzaamheden die hij heeft verricht voor zijn B.V. had moeten melden op basis van artikel 25 van de WW. Eiser heeft deze werkzaamheden niet zelf bij het UWV gemeld, zodat hij de informatieplicht van de WW-uitkering heeft geschonden.
3.1.
De wetgever heeft bepaald [2] dat het UWV bij schending van de informatieplicht een boete moet opleggen. Daarvan mag het UWV alleen afzien in de door de wetgever geformuleerde gevallen: bij het volledig ontbreken van verwijtbaarheid [3] en in voorschreven gevallen waarin mag worden volstaan met een waarschuwing. [4] Daarnaast mag het UWV afzien van het opleggen van een boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [5] Ook de hoogte van de boete heeft de wetgever dwingend bepaald, waarbij in geval van ‘normale’ verwijtbaarheid een boetebedrag van 50% van het benadelingsbedrag moet worden opgelegd. [6]
Foutenherstel bezwaarfase
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV geen boete mocht opleggen omdat het de hoorzitting en de bezwaarfase heeft gebruikt voor het eigen foutenherstel. Volgens vaste rechtspraak brengt het karakter van de bezwaarprocedure onder andere mee dat deze procedure bij uitstek de aangewezen procedure is voor herstel van zorgvuldigheidsgebreken van allerlei aard die kleven aan het primaire besluit. [7] Verder is de hoorzitting niet alleen bedoeld om de bezwaarmaker mondeling zijn standpunten naar voren te laten brengen, maar ook om het bestuursorgaan (UWV) de gelegenheid te geven daarop te reageren en toelichting te geven over de besluitvorming. [8] De door eiser genoemde fouten van het UWV, van ontbrekende brieven en onjuiste verwijzingen, een onvoldoende motivering van het primaire boetebesluit (van de wettelijke grondslag en de beoordeling van de verwijtbaarheid en boetehoogte) zijn niet dusdanig dat deze niet in de bezwaarprocedure mochten worden hersteld.
Verwijtbaarheid
5. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat zijn persoonlijke situatie maakt dat hij niet of verminderd verwijtbaar heeft gehandeld. Hoewel invoelbaar is dat zijn stress en zijn mantelzorgtaken voor zijn moeder (als gevolg van een beroving en dementie) veel van eiser vereisten, maakt dat niet dat sprake is van een situatie van verminderde verwijtbaarheid. [9] Ook eisers bijkomende stress door een periode van (deels) werkloosheid maakt de schending van de inlichtingenplicht niet minder verwijtbaar. [10] De rechtbank onderkent dat eiser zich in voor hem moeilijke persoonlijke omstandigheden bevond, maar zij wijst er op dat de bepalingen rondom verminderde verwijtbaarheid door de wetgever bedoeld zijn om een objectieve maatstaf te geven voor situaties die dusdanig afwijken van het gebruikelijke dat ze een uitzondering rechtvaardigen op het uitgangspunt dat een boete wordt opgelegd als de inlichtingenplicht wordt geschonden. In een dergelijk geval moet iemand – met objectieve (medische) stukken – kunnen onderbouwen dat hij als gevolg van privéomstandigheden in de relevante periode (in het geheel) niet in staat is geweest om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen. Daarvan is bij eiser geen sprake.
Evenredigheid
6. Tot slot oordeelt de rechtbank dat het UWV op goede gronden heeft gemotiveerd dat geen sprake is van dringende redenen om van de boete af te zien of de hoogte ervan te matigen. De zorgen en mantelzorgtaken van eiser en zijn financiële situatie maken niet dat de boete onevenredig is.
7. Ook het tijdsverloop en het handelen van het UWV [11] is in deze zaak niet dusdanig dat de boete moet worden gematigd. Het UWV heeft terecht toegelicht dat de nadere onderzoekshandelingen (nadere vragen) naar eisers werkzaamheden nodig waren om tot een zorgvuldige beoordeling over de hoogte van eisers WW-uitkering in de periode januari 2023 tot en met september 2023 te komen. Niet is gebleken dat dit onderzoek dusdanig veel tijd in beslag heeft genomen, dat dit tot gevolgen voor de hoogte van de boete moet leiden. Het ontbreken van brieven – zoals eisers zienswijze van 23 april 2024 – maakt ook niet dat het UWV dusdanige fouten heeft gemaakt dat deze gevolgen moeten hebben voor de hoogte van de boete.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de boete van € 5.729,61 moet betalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.R. Lautenbach, rechter, in aanwezigheid van
G.J. Machwirth, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WW = Werkloosheidswet.
2.In artikel 27a van de WW.
3.Zie artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht, en artikel 27a, vierde lid, van de WW en artikel 2a van het Boetebesluit Socialezekerheidswetten.
4.Zie artikel 27a, vierde lid, van de WW en artikel 2aa van het Boetebesluit Socialezekerheidswetten.
5.Zie artikel 27a, achtste lid, van de WW.
6.Zie artikel 27a, eerste lid, van de WW en artikel 2, vierde lid, van het Besluit Socialezekerheidswetten.
7.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6709.
8.Dit volgt uit de toelichting van de wetgever op artikel 7:2 van de Awb, over de hoorzitting in bezwaar; zie de Memorie van Toelichting op de Awb in
9.Als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit Socialezekerheidswetten. In het bijzonder het bepaalde onder a: “de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt”.
10.Als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit Socialezekerheidswetten. In het bijzonder het bepaalde onder e: “er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid”.
11.Zoals bedoeld in bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192, r.o. 4.9.5 en 4.9.6.