ECLI:NL:RBROT:2025:7218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/10/687736 / FA RK 24-7732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging na terugverwijzing door de Hoge Raad met ex nunc beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1981, die lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank heeft de zaak behandeld na terugverwijzing door de Hoge Raad, die op 23 mei 2025 de eerdere beschikking van de rechtbank had vernietigd. De rechtbank moest nu beoordelen voor welke duur een zorgmachtiging kon worden verleend, waarbij de ex nunc beoordeling leidend was. De officier van justitie had verzocht om de zorgmachtiging te verlengen en aan te passen aan de huidige situatie van de betrokkene, die onder andere medicatie en medische controles nodig had. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2025 zijn verschillende deskundigen gehoord, waaronder psychologen en verpleegkundigen, die de noodzaak van verplichte zorg bevestigden. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet in staat was om vrijwillige zorg te accepteren en dat er geen alternatieven waren voor verplichte zorg. De rechtbank verleende de zorgmachtiging met ingang van 13 juni 2025 tot en met 8 november 2025, en bepaalde dat de maatregelen zoals opgenomen in de beschikking konden worden getroffen. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/687736 / FA RK 24-7732
Referentienummer: ZM/IND/148644
Beschikking van 13 juni 2025 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1981, [geboorteplaats] ,
hierna: betrokkene,
wonende te [woonplaats] ,
op dit moment verblijvende in [verblijfplaats] ,
advocaat mr. F.J. Mascini te Haarlem.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de officier met bijlagen, ingekomen op 18 oktober 2024;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 november 2024;
  • de schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van deze rechtbank van 8 november 2024;
  • de beschikking van de Hoge Raad van 23 mei 2025;
  • het zorgplan van 27 mei 2025;
  • de medische verklaring opgesteld door [persoon 1] , psychiater, van 3 juni 2025.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • betrokkene met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • de officier;
  • [persoon 2] , psychiater, en [persoon 3] , verpleegkundige, beiden verbonden aan [instelling 1] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de officier een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is zoals afgesproken nog de ongedateerde zorgkaart toegestuurd die is ingekomen op 5 juni 2025.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 november 2024 is voor betrokkene een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, tot en met 8 november 2025.
2.2.
Bij beschikking van 23 mei 3025 heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank vernietigd en het geding teruggewezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

3.Verzoek

3.1.
De officier is van oordeel dat aan de criteria en doelen voor verplichte zorg en de uitgangspunten van de Wvggz is voldaan.
3.1.1.
De officier verzoekt de thans nog noodzakelijk geachte zorgvormen op te nemen in de zorgmachtiging, te weten:
  • toedienen medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • aanbrengen van beperkingen het eigen leven in te richten;
  • opnemen in een accommodatie.
3.1.2.
De officier verzoekt, zoals gewijzigd tijdens de mondelinge behandeling, de zorgmachtiging:
- primair alsnog te verlenen over de periode van 8 november 2024 tot en met
8 november 2025;
  • subsidiair aansluitend op een zorgmachtiging alsnog toe te verlenen voor de resterende periode van 4 juni 2025 tot en met 8 november 2025, en
  • meer subsidiair, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat geen sprake meer kan zijn van een aansluitende zorgmachtiging, de zorgmachtiging als ‘losse’ zorgmachtiging te verlenen voor zes maanden vanaf 4 juni 2025 tot en met
3 december 2025.

4.Beoordeling

Terugverwijzing
4.1.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 23 mei 2025 het volgende overwogen:
“(…) 3.2 Uit art. 5 EVRM, alsmede uit de art. 1:7 lid 1, aanhef en onder a, 5:4 lid 1, aanhef en onder d, en 6:1 lid 1 Wvggz volgt dat een betrokkene ter zake van een verzoek om verlening van een zorgmachtiging recht heeft op rechtsbijstand door een advocaat. Het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand is als zodanig niet onverenigbaar met de Wvggz, noch met art. 5 EVRM. In zaken als de onderhavige, waarin het onder meer gaat om onvrijwillige opname in een accommodatie van veelal kwetsbare personen met een psychische stoornis, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven.
3.3
De rechtbank heeft niet vastgesteld dat betrokkene afstand heeft gedaan van het recht op rechtsbijstand. Ook uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat betrokkene van het recht op rechtsbijstand afstand heeft gedaan. Daarom had de rechtbank de mondelinge behandeling niet mogen voortzetten buiten aanwezigheid van de advocaat van betrokkene. (…)”
Toetsing ex nunc
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 424 Rv in verbinding met artikel 429 lid 2 Rv moet de rechter naar wie de zaak is terugverwezen de behandeling daarvan voortzetten en beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
De rechtbank constateert dat de zorgmachtiging op 8 november 2024 is verleend voor de duur van twaalf maanden, waardoor opnieuw moet worden beslist over de verlening van de zorgmachtiging op een tijdstip dat binnen de geldigheidsduur van de (opnieuw) te verlenen machtiging valt. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld: HR 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1701) betekent dit dat de rechtbank haar beslissing moet nemen op basis van de feiten en omstandigheden die zich ten tijde van die beslissing voordoen (beoordeling ‘ex nunc’).
4.3.
Vanwege de ex nunc beoordeling acht de rechtbank het geoorloofd dat de officier het verzoek heeft geactualiseerd. Bij de ex nunc beoordeling in dit onderhavige geval, waarin betrokkene destijds ten onrechte niet is bijgestaan door zijn advocaat, mogen naar het oordeel van de rechtbank ook namens betrokkene andere en/of meer verweren naar voren worden gebracht.
4.4.
Nu de Hoge Raad uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat er in het geval als hier aan de orde geen ruimte is voor een ex tunc beoordeling, volgt de rechtbank de officier niet in het primaire standpunt dat de zorgmachtiging alsnog met ingang van
8 november 2024 voor de duur van twaalf maanden kan worden verleend tot en met 8 november 2025. In zoverre gaat de rechtbank dan ook mee in het verweer van de advocaat dat het niet mogelijk is om de zorgmachtiging met terugwerkende kracht te verlenen.
Zorgmachtiging
4.5.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten chronisch psychotische klachten in het kader van schizofrenie. Volgens het zorgplan is betrokkene ook gediagnosticeerd met een antisociale
persoonlijkheidsstoornis.
4.6.
Het gedrag van betrokkene leidt als gevolg van zijn psychische stoornis volgens de medische verklaring van 3 juni 2025 tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang, de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. In het verleden heeft betrokkene zichzelf in brand gestoken en in een verder verleden (2005/2006) heeft betrokkene TBS gekregen voor poging tot doodslag op zijn moeder. Ondanks het depot heeft betrokkene nog steeds wanen. Met name de vergiftigingswaan staat op de voorgrond, waarbij hij er van overtuigd is vergiftigd te worden met de medicatie die hij sinds jaren toegediend krijgt. Volgens betrokkene zit in de medicatie onder andere uranium en zwavelzuur verwerkt en was hij kerngezond, voordat hij in de psychiatrie terecht kwam. Hij meent ook dat hij door de medicatie zichzelf in brand heeft gestoken. Betrokkene heeft langdurig brandwondzorg nodig gehad.
Als betrokkene geen medicatie zou innemen, zullen zijn psychotische klachten toenemen met als risico dat voornoemd ernstig nadeel zich weer voordoet. Vanwege de afkeer naar zijn huidige medicatie verloopt de psychiatrische behandeling van betrokkene moeizaam. Betrokkene uit ook regelmatig doodsbedreigingen jegens zijn behandelend psychiater.
4.7.
Om een crisissituatie af te wenden, ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, en de fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen in het geval diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor, heeft betrokkene zorg nodig.
4.8.
Namens betrokkene bepleit de advocaat afwijzing van het verzoek, omdat betrokkene naar huis wil of begeleid wil wonen, geen medicatie wil en alles zelf wil regelen. De rechtbank verwerpt dit betoog.
4.9.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Uit de medische verklaring blijkt dat betrokkene onvoldoende bereid is om behandeling of zorg op vrijwillige basis te accepteren. Betrokkene heeft geen ziekte-inzicht en wil geen behandeling. De psychiater verklaart dat betrokkene zich heeft terug getrokken uit de samenwerking met hem. Om die reden is verplichte zorg nodig.
4.10.
De in het verzoekschrift opgenomen vormen van verplichte zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling besproken.
4.11.
De accommodatie waar betrokkene nu opgenomen is, verleent doorgaans zorg op basis van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. Betrokkene verblijft er op basis van een uitzonderingsbeleid van de accommodatie voor klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging, zodat betrokkene de benodigde somatische zorg voor zijn brandwonden kan krijgen. De opname en de beperking van bewegingsvrijheid in de zorgmachtiging kunnen dus ook binnen de huidige accommodatie gedwongen toegepast worden. Echter is er volgens de psychiater geen noodzaak meer voor betrokkene om nog in de huidige accommodatie opgenomen te blijven, omdat zijn brandwonden dicht zijn. De psychiater is in overleg met [instelling 2] om na te gaan of vanuit [instelling 2] begeleid wonen opgezet kan worden. Totdat betrokkene kan uitstromen naar een BW is een opname nodig, omdat het van belang is dat betrokkene zijn medicatie krijgt. Als betrokkene niet opgenomen is, is de kans reëel dat betrokkene op straat komt te staan en dat er dan veel minder controle is op de medicatie inname. Binnen de huidige accommodatie kan het personeel toezien op zijn medicatie inname. Als betrokkene in een BW verblijft, moet een ambulante behandelaar de medicatie toedienen en is het noodzakelijk dat betrokkene meewerkt aan ambulante behandeling. Als betrokkene niet in zorg kan komen bij [instelling 2] , is een andere optie dat de psychiater bij [instelling 1] nagaat of het alsnog mogelijk is om betrokkene bij [instelling 1] klinisch te laten wisselen van medicatie om bij betrokkene draagvlak te krijgen voor zijn behandeling.
4.12.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken;
  • het opnemen in een accommodatie.
4.13.
Voor de toegewezen vormen van verplichte zorg zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Verder is de voorgestelde verplichte zorg evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz.
Duur van de zorgmachtiging
4.15.
Ten aanzien van de duur van de zorgmachtiging overweegt de rechtbank als volgt.
4.15.1.
De Wvggz bevat geen bepalingen over het geding na cassatie en verwijzing. Uit de wet noch jurisprudentie onder de Wvggz blijkt wat de gevolgen zijn van deze vernietiging van de Hoge Raad en of er nog sprake is van nawerking van de voorgaande zorgmachtiging, zijnde de zorgmachtiging die direct vooraf is gegaan aan de vernietigde beschikking. Ter beoordeling van de rechtbank ligt niet voor de vraag wat de titel is voor het voortgezet verblijf tussen de uitspraak van de Hoge Raad en de onderhavige beslissing. Om te kunnen bepalen of de rechtbank een aansluitende zorgmachtiging of slechts een losse zorgmachtiging mag verlenen, zal de rechtbank echter wel moeten beoordelen of sprake is van nawerking van de voorgaande zorgmachtiging.
4.15.2.
Uit jurisprudentie over andere uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraken blijkt dat door de cassatie de oude, oorspronkelijke rechtstoestand van vóór de cassatie herleeft, waarbij wijzigingen in de rechtstoestand dan wel in acht genomen moeten worden (zie bijvoorbeeld: HR 23 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2496, en HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5960). In zijn conclusie van 12 april 2019, ECLI:NL:PHR:2019:444 gaat plv. P-G Langemeijer uitvoerig in op het proces na cassatie onder de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz). Naar het oordeel van de rechtbank valt gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie het standpunt te verdedigen dat (citaat uit voornoemde conclusie) “
na cassatie de ‘nawerking’ van de voorgaande machtiging intreedt (of herleeft, indien ook in eerste aanleg al sprake was van ‘nawerking’), mits de officier van justitie het inleidend verzoekschrift bij de rechtbank[tijdig heeft ingediend]”. Om een aansluitende zorgmachtiging te kunnen verlenen, zal de rechtbank vervolgens ook tijdig op het verzoek moeten beslissen.
Het alternatief dat namelijk door plv. P-G Langemeijer geopperd wordt, zijnde dat gedwongen zorg door de vernietiging door de Hoge Raad komt te vervallen en dat in spoedeisende gevallen een crisismaatregel zou moeten volgen, zou bij het ontbreken van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel leiden tot een tijdelijke onderbreking van noodzakelijke zorg. Vanwege de kwetsbaarheid van de doelgroep kan dit naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid niet het gevolg zijn. Op een dergelijke tijdelijke onderbreking van noodzakelijke zorg zou noch betrokkene noch de zorgaanbieder zich kunnen voorbereiden, omdat onbekend is wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen. Dat onmiddellijk na de Hoge Raad uitspraak geen enkele grond meer zou bestaan voor verplichte zorg, zou ook niet verenigbaar zijn met het feit dat op basis van de Wvggz en jurisprudentie onder bepaalde omstandigheden gedwongen zorg verleend mag worden na afloop van de oorspronkelijke expiratiedatum van een zorgmachtiging. Zoals plv. P-G Langemeijer in voornoemde conclusie memoreert, wordt de rechtsbescherming van de betrokkene in een dergelijk geval gewaarborgd, omdat dit slechts is toegestaan als de officier het verzoek binnen de wettelijke termijnen heeft ingediend en de rechter binnen de wettelijke termijnen op het verzoekschrift beslist. Een vergelijkbare bepaling is in de Wvggz opgenomen in artikel 6:6.
4.15.3.
Het oorspronkelijke verzoek van de officier van 18 oktober 2024 is conform artikel 6:6 lid 2 Wvggz tijdig ingediend, namelijk meer dan vier weken vóór de expiratiedatum van de voorgaande zorgmachtiging, zijnde 27 november 2024.
4.15.4.
De Wvggz bepaalt niet binnen welke termijn de rechtbank na cassatie en verwijzing moet beslissen. De Hoge Raad heeft als regel aanvaard dat na terugwijzing in beginsel binnen vier weken na de uitspraak van de Hoge Raad een mondelinge behandeling plaatsvindt, en dat de rechtbank in beginsel binnen vier weken na die mondelinge behandeling beslist op het verzoek van de officier van justitie, dan wel de zaak aanhoudt met het oog op een nader deskundigenonderzoek. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de hiervoor genoemde termijnen in redelijkheid niet haalbaar zijn. In dat geval dient de rechtbank in haar tussen- of eindbeschikking te motiveren welke omstandigheden de vertraging rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:PHR:2020:872). Aangezien hierbij telkens wordt verwezen naar jurisprudentie onder de Wet Bopz en inmiddels op grond van de Wvggz andere beslistermijnen gelden, gaat de rechtbank ervan uit dat de rechtbank in dit geval op grond van artikel 6:2 lid 1 sub e) Wvggz moet beslissen binnen drie weken, welke beslistermijn op grond van artikel 6:1 lid 5 juncto artikel 6:2 lid 4 Wvggz verlengd kan worden met maximaal drie weken.
4.15.5.
Onderhavige beslissing wordt tijdig genomen, namelijk binnen drie weken na de Hoge Raad uitspraak van 23 mei 2025. Gelet op het voorgaande zou het naar het oordeel van de rechtbank in beginsel geoorloofd zijn geweest om met ingang van vandaag een aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5 sub b Wvggz voor de oorspronkelijk verzochte duur van een jaar te verlenen. In welk geval dan eventueel overwogen had kúnnen worden om de zorgmachtiging in duur te verkorten tot de oorspronkelijke einddatum van de vernietigde beschikking. Dit zodat betrokkene niet langer verplichte zorg zou krijgen dan wanneer de zorgmachtiging niet was vernietigd.
4.15.6.
Echter, gelet op artikel 6:1 lid 10 Wvggz in verbinding met artikel 23 Rv mag de rechtbank de zorgmachtiging niet voor een langere duur toewijzen dan verzocht. Gelet op het geactualiseerde verzoek van de officier in combinatie met het feit dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een aansluitende zorgmachtiging, zal de rechtbank de officier volgen in haar subsidiaire standpunt en de zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging met ingang van vandaag tot en met 8 november 2025 verlenen. De rechtbank begrijpt het subsidiaire standpunt van de officier zo dat bedoeld is dat de zorgmachtiging wordt verleend met ingang van de datum van de beschikking. Nu de rechtbank niet zoals te doen gebruikelijk mondeling uitspraak heeft gedaan, maar schriftelijk uitspraak doet, wordt de ingangsdatum op 13 juni 2025 bepaald.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [betrokkene] voornoemd;
5.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.12. kunnen worden getroffen;
5.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 8 november 2025;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S. McFedries, griffier op 13 juni 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.