ECLI:NL:RBROT:2025:7644
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
BIZ-aanslag en de tijdigheid van het bezwaar in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2025, met zaaknummer ROT 23/6590, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 september 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan eiseres voor het jaar 2023 een BIZ-aanslag van € 500,- opgelegd, maar verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk omdat dit niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet was ingediend. Eiseres had bezwaar gemaakt op 21 juni 2023, maar de heffingsambtenaar ontving dit pas op 1 augustus 2023. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 werd het bezwaar besproken, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door [persoon A] en de heffingsambtenaar door een gemachtigde en een woz-taxateur.
De rechtbank concludeert dat eiseres geen bewijs heeft geleverd dat het bezwaarschrift tijdig op de post is gedaan. Hoewel eiseres eerder altijd tijdig heeft gereageerd, is dit geen bewijs voor de tijdigheid in deze specifieke zaak. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar niet tijdig is ingediend en dat er geen geldige reden is voor de termijnoverschrijding. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld door niet naar de reden van de termijnoverschrijding te vragen. Dit onzorgvuldige handelen kan worden gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, maar dat eiseres het betaalde griffierecht van € 365,- terug moet krijgen, omdat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase onzorgvuldig heeft gehandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.