ECLI:NL:RBROT:2025:7855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/5333
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden behandeld. De korpschef van politie had op 26 september 2023 de eerder verleende toestemming ingetrokken, omdat eiseres volgens de korpschef onvoldoende betrouwbaar werd geacht om werkzaamheden te verrichten voor een beveiligingsorganisatie. De rechtbank oordeelt dat de korpschef zich op basis van de feiten en omstandigheden redelijkerwijs op dit standpunt heeft kunnen stellen. Eiseres was op 24 februari 2023 staande gehouden en bleek onder invloed van alcohol en drugs te zijn, wat leidde tot haar aanhouding. De rechtbank benadrukt dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers van groot belang zijn en dat de korpschef beoordelingsruimte heeft bij het intrekken van de toestemming. Eiseres betoogde dat haar onschuldpresumptie was geschonden en dat de intrekking onevenredig was, maar de rechtbank oordeelt dat de korpschef de intrekking terecht heeft gehandhaafd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij haar beveiligingspas niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. Gocmen),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: N.D.A.M. van Dorst).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de korpschef waarin de ten behoeve van eiseres verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden voor [bedrijf] te [plaats 2] wordt ingetrokken. Eiseres is het niet eens met deze intrekking. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de korpschef zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende betrouwbaar is om werkzaamheden te verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau, waardoor de korpschef de toestemming mocht intrekken. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 26 september 2023 heeft de korpschef de aan eiseres verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden ingetrokken. Met het bestreden besluit van 9 april 2024 is de korpschef bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. De korpschef heeft op 2 juni 2021 aan [bedrijf] te [plaats 2] toestemming verleend om eiseres beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De korpschef heeft in het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd, omdat eiseres volgens de korpschef niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Hieraan heeft de korpschef in het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres op 24 februari 2023 is staande gehouden, omdat haar trekhaak haar kentekenplaat blokkeerde. De politiemedewerkers hebben bij eiseres een alcoholtest uitgevoerd en deze was positief. Hierop is eiseres als verdachte van een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden. Vervolgens is bij eiseres een speekseltest afgenomen, die een indicatie toonde voor de stoffen cannabis en cocaïne. Uit het bloedonderzoek blijkt dat bij eiseres 6,8 microgram per liter bloed THC (cannabis) is waargenomen terwijl de grenswaarde 1 microgram is. Daarnaast bedroeg het gehalte cocaïne 130 microgram per liter bloed terwijl de grenswaarde 10 microgram is. Gezien de aard van de gedraging, weegt voor de korpschef het algemeen belang van de betrouwbaarheid van de beveiligingsbranche zwaarder dan het persoonlijke, eventueel toekomstige financiële belang dat eiseres heeft bij het mogen continueren van de werkzaamheden.
Toetsingskader
4. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
Was de korpschef bevoegd tot het intrekken van de toestemming?
5. Eiseres betoogt dat de korpschef op basis van de bij hem bekende feiten de aan eiseres verleende toestemming voor het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden niet heeft mogen intrekken. Daartoe voert eiseres aan dat haar ten onrechte geen mogelijkheid is geboden voor het benaderen van een (piket)advocaat. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat de onschuldpresumptie uit artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden geschonden is, omdat de korpschef de toestemming heeft ingetrokken nadat hij ambtshalve op de hoogte is geraakt van de gebeurtenissen van 24 februari 2023.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) komt de korpschef beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is voor werkzaamheden in de particuliere beveiligings-branche. [1] Die beoordelingsruimte heeft de korpschef ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr). Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres onvoldoende betrouwbaar is om werkzaamheden te verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau, zodat de korpschef in beginsel bevoegd was de toestemming in te trekken. De korpschef kan een eerder verleende toestemming intrekken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend indien deze zich hadden voorgedaan of bekend waren op het tijdstip waarop toestemming is verleend. Geen toestemming wordt verleend indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Uit het beleid (de Bpbr) volgt dat dit onder meer het geval is als blijkt uit tegen een betrokkene opgemaakte processen-verbaal of mutatierapporten dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren. In deze zaak blijkt uit de opgemaakte processen-verbaal en mutatierapporten dat eiseres onder invloed van alcohol, cocaïne en cannabis heeft gereden. Rijden onder invloed kan worden gezien als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde [2] , waarmee de betrokkene de rechtsregels naast zich neerlegt. Om die reden mocht de korpschef twijfelen aan de betrouwbaarheid van eiseres om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Het maakt daarbij niet uit of de incidenten buiten werktijd hebben plaatsgevonden. De korpschef mag namelijk ook functioneren in de privésfeer betrekken bij de beoordeling als dit functioneren zich naar zijn aard niet verdraagt met beveiligingswerkzaamheden. [3]
7.2.
Op de zitting heeft eiseres verteld dat zij inmiddels bij de politierechter is voorgekomen en voor de gebeurtenissen een taakstraf heeft opgelegd gekregen. Eiseres heeft daaraan toegevoegd dat haar standpunt rondom de onschuldpresumptie daardoor meer verschuift naar een beroep op het evenredigheidsbeginsel (zie overweging 8 e.v.). De rechtbank ziet zelf ook geen aanleiding om te oordelen dat de korpschef de onschuldpresumptie heeft geschonden. Schending van de onschuldpresumptie is aan de orde indien een oordeel wordt gegeven over de schuld van iemand die is aangeklaagd ter zake van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. Alleen het uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit waarvoor hij is aangeklaagd, levert geen schending van de onschuldpresumptie op. De korpschef heeft in het bestreden besluit de intrekking van de toestemming gebaseerd op zijn eigen oordeel dat aannemelijk was dat een serieuze verdenking tegen eiseres bestond. De korpschef heeft daarmee geen beoordeling gegeven over de schuld van eiseres.
7.3.
De stelling van eiseres dat zij ten onrechte ten tijde van de aanhouding niet is bijgestaan voor een (piket)advocaat, maakt het voorgaande niet anders. Uit de processen-verbaal in het dossier blijkt dat aan eiseres de mogelijkheid is geboden voor verhoorbijstand en dat zij heeft aangegeven daarvan geen gebruik te willen maken. De korpschef mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de processen-verbaal, waardoor de korpschef daar vanuit mocht gaan.
Heeft de korpschef redelijkerwijs gebruik mogen maken van deze bevoegdheid?
8. Eiseres stelt verder dat de beleidsregels onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De beleidsregels maken onvoldoende onderscheid tussen verschillende soorten overtredingen. Op de zitting heeft eiseres verduidelijkt dat zij daarmee bedoelt dat het besluit dat is genomen op basis van de beleidsregels onvoldoende proportioneel is. Daarnaast is het besluit tot intrekking volgens eiseres niet passend, noodzakelijk en proportioneel gezien het positieve werkverleden van eiseres en de gang van zaken op het politiebureau. Ook ondervindt eiseres grote financiële gevolgen door het besluit, aangezien zij vanwege de intrekking van de toestemming geen toeslagen meer krijgt terwijl zij nog altijd nachtdiensten werkt.
9. Dat de korpschef de bevoegdheid heeft om de toestemming in te trekken, maakt nog niet dat hij van die bevoegdheid gebruik moet maken. Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr verplicht de korpschef namelijk niet om de toestemming voor het werken bij een beveiligingsorganisatie in te trekken als niet langer aan de eisen wordt voldaan. Er is ruimte voor een belangenafweging, die kan worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid een rol spelen. Voor wat betreft de noodzakelijkheid van de maatregel heeft de Afdeling verder overwogen [5] dat bij de intrekking van de verleende toestemming de korpschef dient te motiveren waarom de gekozen maatregel in het individuele geval een passende en noodzakelijke maatregel is. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel staat de vraag centraal of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als het antwoord op die vraag is dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg ook kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming, dan is dat laatste niet noodzakelijk.
10.1.
Op de zitting heeft de korpschef toegelicht dat de intrekking van de toestemming noodzakelijk was, omdat het rijden onder invloed van zowel alcohol, cocaïne als cannabis als een ernstig geval wordt gezien. Hierdoor achtte de korpschef een waarschuwing of een geldboete ontoereikend. De rechtbank kan dit standpunt van de korpschef volgen. De rechtbank betrekt daarbij dat eiseres van meerdere verdovende middelen een te grote hoeveelheid in haar bloed had terwijl zij aan het rijden was. Van iemand die beveiligingswerkzaamheden uitvoert, mag worden verwacht dat diegene niet op deze wijze gevaarzettend handelt. Bovendien houdt het gebruik van harddrugs verband met het criminele circuit, aangezien de handel in harddrugs illegaal is, hetgeen niet past bij een functie waarin men geacht wordt de burger te beschermen en samen te werken met de politie.
10.2.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de door eiseres genoemde omstandigheden niet opwegen tegen het algemene belang van betrouwbare veiligheidszorg. De korpschef heeft de leeftijd van eiseres, haar jarenlange dienstverband en de financiële gevolgen die de intrekking heeft, voldoende betrokken bij de besluitvorming. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de intrekking van de toestemming grote gevolgen heeft voor eiseres, heeft de korpschef in deze gevolgen geen reden hoeven zien om van de intrekking af te zien. Ook de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden op het politiebureau zijn daarvoor onvoldoende. Op de zitting is besproken dat eiseres op termijn een nieuwe aanvraag tot toestemming kan doen. In beginsel kan dit na een tijdsverloop van vier jaar. De korpschef heeft echter toegelicht dat dit per geval wordt bekeken en dat het tijdsverloop een rol kan spelen bij de beoordeling, ook al zijn deze vier jaar nog niet voorbij. Bij een nieuwe aanvraag zouden ook de persoonlijke omstandigheden van eiseres kunnen worden meegewogen.
10.3.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de korpschef redelijkerwijs gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om de toestemming in te trekken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat zij op dit moment haar beveiligingspas niet terug krijgt. Eiseres krijgt ook het griffierecht niet terug en geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureau’s
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
[…]
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:614.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4149.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2023:729.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564.