ECLI:NL:RBROT:2025:7983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
ROT 23/6921
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake cameratoezicht door gemeente Dordrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2025, met zaaknummer ROT 23/6921, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek behandeld. Eiser, die zich benadeeld voelt door cameratoezicht dat door de gemeente Dordrecht is ingesteld, heeft een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de gemeente. De rechtbank oordeelt dat de Autoriteit Persoonsgegevens het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat er geen overtreding is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de burgemeester van Dordrecht in 2015 besloot tot de plaatsing van de camera's en dat de wetgeving omtrent gegevensbescherming, waaronder de verplichting tot het uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (DPIA), pas in 2019 van kracht werd. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de camera's onrechtmatig zijn geplaatst of dat er sprake is van een overtreding van de Wet politiegegevens. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de gemaakte kosten voor de procedure niet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. van Viegen),
en

Autoriteit Persoonsgegevens

(gemachtigde: mr. O.S. Nijveld en mr. E. Nijhof).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek tot handhaving van eiser. Verweerder heeft het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de gemeente Dordrecht vanwege geplaatste camera’s die volgens eiser met regelmaat op de woning van eiser zijn gericht, afgewezen. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van zijn handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat niet gebleken is dat sprake is van een overtreding. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 11 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 14 september 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, nadat de rechtbank verweerder had opgedragen een nieuw besluit te nemen, [1] met aanpassing van de motivering opnieuw ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Op 24 september 2018 heeft eiser bij de gemeente Dordrecht een klacht ingediend ten aanzien van twee draaibare camera’s die in de omgeving van zijn woning zijn geplaatst en regelmatig op zijn woning gericht zijn. De camera’s zijn geplaatst nadat de burgemeester daartoe besloten had. De burgemeester heeft eisers klacht op 20 november 2018 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens op 12 december 2018 een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder.
3.1.
Met het besluit van 11 maart 2020 heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Met het besluit van 10 september 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is behandeld onder nummer ROT 20/4974.
3.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 maart 2022 geoordeeld dat verweerder in het onderhavige handhavingsverzoek ten onrechte niet heeft onderkend dat de korpschef van de politie de verwerkingsverantwoordelijke is. In de primaire besluitvorming en in de besluitvorming in bezwaar is ten onrechte de korpschef niet om een inhoudelijke reactie gevraagd. Gelet daarop is het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 10 september 2020 vernietigd en heeft de rechtbank verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3.3.
Met het bestreden besluit van 14 september 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en beslist dat verweerder niet handhavend zal optreden tegen de korpschef. Het is volgens verweerder niet gebleken dat de verlenging van het plaatsingsbesluit van de camera’s onrechtmatig is. Er zijn hiervoor geen aanknopingspunten aangetroffen in het dossier en nu de verlenging van het plaatsingsbesluit formele rechtskracht heeft, gaat verweerder uit van de rechtmatigheid van dat besluit. Ook is volgens verweerder voorafgaand aan de verwerking van de persoonsgegevens geen sprake van een verplichting om een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uit te voeren, omdat het een bestaande verwerking betreft die ongewijzigd is voortgezet na 1 januari 2019. Pas op 1 januari 2019 is de verplichting om een DPIA uit te voeren van kracht geworden. Verweerder concludeert dat er ten aanzien hiervan geen overtreding van de Wet politiegegevens (Wpg) is. Verweerder heeft tot slot vastgesteld dat de printscreens van de camerabeelden van de woning van eiser zijn voorzien van een ‘mozaïek-effect’ en de beelden van zijn woning geblurd zijn. Omdat uit de toelichting die is gegeven door de korpschef volgt dat sprake is van automatisch blurren en bij verweerder ook uit andere informatie niet anders is gebleken, bestaan er onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat sprake is van een mogelijke overtreding die maakt dat nader onderzoek aangewezen is.

Het beroep van eiser

4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat geen DPIA had moeten worden uitgevoerd. Ook voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat niet uit het dossier blijkt dat blurring achteraf plaatsvindt.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder op goede gronden geen nader onderzoek heeft verricht en het verzoek van eiser om handhavend op te treden heeft afgewezen.
Had de korpschef een DPIA moeten uitvoeren?
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat geen DPIA hoefde te worden uitgevoerd. Eiser vindt het onredelijk dat het cameratoezicht telkens met een jaar wordt verlengd met als gevolg dat vigerende regelgeving wordt ontweken.
6.1.
Uit artikel 4c van de Wpg volgt dat wanneer een soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context of doelen ervan, waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert, de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaande aan de verwerking een beoordeling uitvoert van het effect van de voorgenomen verwerkingsactiviteiten op de bescherming van persoonsgegevens.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure niet het plaatsingsbesluit van de camera’s of een verlengingsbesluit daarvan voorligt. Het plaatsingsbesluit en de verschillende verlengingsbesluiten staan in rechte vast. De vraag die voorligt is of verweerder dient over te gaan tot handhavende maatregelen jegens de korpschef omdat geen DPIA is uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het handhavingsverzoek afgewezen. Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van de camera’s dateert van 16 november 2015. De Wpg, en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een DPIA, is op 1 januari 2019 van kracht geworden. Op 16 november 2015 bestond er nog geen plicht tot het uitvoeren van een DPIA. Sindsdien zijn door de burgemeester wel enkele verlengingsbesluiten genomen. Het gaat bij deze verlengingsbesluiten echter om ongewijzigde voortzettingen van het eerste besluit van 16 november 2015. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een overtreding op grond van de Wpg door de korpschef. Niet is aangevoerd of anderszins gebleken dat het plaatsingsbesluit van de camera’s in strijd is met de toen geldende regelgeving. [2] Voor zover sprake is van ongewijzigde voortzetting van cameratoezicht zonder gebruik van nieuwe technologieën is een DPIA niet vereist en mag verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, er vanuit gaan dat geen sprake is van een overtreding van de Wpg door de korpschef op dit punt. Pas wanneer wordt overgegaan op nieuwe technologieën, dient een DPIA te worden uitgevoerd. Conform de vaste werkwijze van verweerder (zie nader 7.1) mocht het handhavingsverzoek worden afgewezen omdat geen sprake was van een overtreding. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder nader onderzoek moeten doen naar de wijze waarop blurring wordt toegepast?
7. Eiser voert aan dat niet kan worden uitgesloten dat blurring pas achteraf plaatsvindt. Eiser stelt zich op het standpunt dat de uitleg die verweerder hierover heeft gegeven ontoereikend is en niet kan worden uitgesloten dat een ambtenaar in eerste instantie zicht heeft op hetgeen zich in en rondom zijn huis afspeelt.
7.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), behandelt verweerder op haar grondgebied klachten van betrokkenen en onderzoekt verweerder de klacht in de mate waarin dat gepast is. Verweerder heeft in het verweerschrift verwezen naar de werkwijze die verweerder in dit kader hanteert. [3] In een eerste onderzoek wordt getoetst aan de formele eisen uit de Awb en aansluitend, als aan die formele eisen is voldaan, vindt een globaal (bureau)onderzoek plaats. In het globale (bureau)onderzoek wordt beoordeeld of uit de voorliggende informatie, dan wel uit de in deze fase opgevraagde informatie blijkt dat zich mogelijkerwijs een overtreding (in dit geval van de Wpg) of daaraan gerelateerde wet- en regelgeving voordoet of heeft voorgedaan. [4] Blijkt uit het globaal (bureau)onderzoek al afdoende dat geen sprake is van een overtreding, dan wordt het handhavingsverzoek afgewezen. Wanneer uit het globaal (bureau)onderzoek volgt dat zich een overtreding voordoet, dan is verweerder op basis van de beginselplicht tot handhaving gehouden om handhavend op te treden. In dat geval gaat verweerder direct over tot handhaving. Mocht uit het onderzoek volgen dat zich mogelijk een overtreding heeft voorgedaan, dan werd tot 1 juli 2023 (ten tijde van het primaire besluit en de vernietigde beslissing op bezwaar) het handhavingsverzoek getoetst aan de in artikel 2, derde lid, van de ‘Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP’ neergelegde prioriteringscriteria om te beoordelen of een uitgebreid onderzoek moet worden gedaan. Ten tijde van het bestreden besluit, zo volgt uit de huidige werkwijze, maakt verweerder een vergelijkbare afweging. Bij de keuze om nader en uitgebreider onderzoek te doen wordt onder meer meegewogen of de overtreding nog gaande is, of er een breder maatschappelijk belang is gediend en of het een specifieke AVG-kwestie is. In het geval van eiser is verweerder reeds na het eerste onderzoek (inclusief bureau onderzoek en navraag bij de korpschef) tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van een overtreding en is daarom niet tot handhaving overgegaan.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is door verweerder afdoende gemotiveerd waarom aannemelijk is dat geen sprake is van een overtreding. Verweerder heeft toegelicht dat is nagegaan hoe de blurring van de camerabeelden is vormgegeven en heeft vastgesteld dat zich in het dossier screenshots bevinden waarop is te zien dat de woning van eiser is afgeschermd met een ‘mozaïek-effect’. Daarmee is volgens verweerder geen definitief uitsluitsel verkregen over de wijze waarop blurring wordt toegepast, maar heeft verweerder ook geen aanleiding gezien om nader onderzoek te doen gelet op de verklaring die de korpschef heeft gegeven dat blurring automatisch plaatsvindt. In de nadere toelichting door de korpschef van 26 mei 2025 is toegelicht dat het blurren handmatig op de camera’s dient te worden ingesteld. Als blurring eenmaal is ingesteld, dan wordt de blurring zichtbaar als wordt ingezoomd op een raam, deur of balkon van een woning. Er komt dan een vlak over dat object heen, waardoor er niets meer zichtbaar is. Deze blurring is volgens de korpschef blijvend en daarmee ook achteraf bij het bekijken van de opgenomen en bewaarde camerabeelden niet meer weg te halen. Met deze toelichting is het naar het oordeel van de rechtbank zeer aannemelijk dat geen sprake is van een overtreding. Verweerder hoefde dan ook niet over te gaan tot nader onderzoek en mocht het verzoek om handhaving afwijzen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder niet over hoeft te gaan tot handhaving. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet politiegegevens
Artikel 4c – gegevensbeschermingseffectbeoordeling
Wanneer een soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context of doelen ervan, waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert, voert de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaande aan de verwerking een beoordeling uit van het effect van de voorgenomen verwerkingsactiviteiten op de bescherming van persoonsgegevens.
De beoordeling bevat tenminste:
a. een algemene beschrijving van de beoogde verwerkingen;
b. een beoordeling van de risico’s voor de rechten en vrijheden van betrokkenen;
c. de beoogde maatregelen ter beperking van de risico’s;
d. de voorzorgs- en beveiligingsmaatregelen en mechanismen om de politiegegevens te beschermen en aan te tonen dat aan het bij of krachtens deze wet bepaalde is voldaan, met inachtneming van de rechten en gerechtvaardigde belangen van de betrokkenen en andere betrokken personen.
1ndien nodig verricht de verwerkingsverantwoordelijke een toetsing om te beoordelen of de verwerking overeenkomstig de gegevensbeschermingseffectbeoordeling wordt uitgevoerd, zulks ten minste wanneer sprake is van een verandering van het risico dat de verwerkingen inhouden.
Artikel 31a – klacht bij Autoriteit persoonsgegevens
1. Onverminderd bestaande rechtsmiddelen heeft iedere betrokkene het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens indien de betrokkene van mening is dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens niet in overeenstemming is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 57 - Taken
1. Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening vastgestelde taken, verricht elke toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de volgende taken:
a. zij monitort en handhaaft de toepassing van deze verordening;
(…)
zij behandelt klachten van betrokkenen, of van organen, organisaties of verenigingen overeenkomstig artikel 80, onderzoekt de inhoud van de klacht in de mate waarin dat gepast is en stelt de klager binnen een redelijke termijn in kennis van de vooruitgang en het resultaat van het onderzoek, met name indien verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is;

Voetnoten

1.Deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 maart 2022 is bekend onder het zaaksnummer ROT 20/4974.
2.Zie overweging 96 van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
3.Tot 1 juli 2023 golden de Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP (Stcrt 2018, 54287). Deze zijn echter ingetrokken en niet meer vervangen. Verweerder verwijst nu naar de werkwijze zoals weergegeven op de website en als bijlage 2 bij het verweerschrift.
4.Volgens vaste rechtspraak is dit niet onredelijk. Zie ABRvS, 20 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2555) en ABRvS, 19 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1535).