ECLI:NL:RBROT:2025:8336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/10/700229 / KG ZA 25-482
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op Uniemerkenrecht en Auteursrecht in Kort Geding

In deze zaak, die op 9 juli 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de eiseres, een coöperatie en houdster van een Uniemerk, vorderingen heeft ingesteld tegen meerdere gedaagden wegens inbreuk op haar merkrechten en auteursrechten. De eiseres heeft een koopovereenkomst en een licentieovereenkomst gesloten met een van de gedaagden, maar heeft deze per direct opgezegd vanwege wanprestatie. De eiseres vordert onder andere dat de gedaagden het gebruik van het Uniemerk staken, de domeinnaam en social media accounts op haar naam stellen, en dat zij informatie verstrekken over de verkoop van inbreukmakende producten. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd moet verklaren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van de eiseres toewijsbaar zijn, omdat er sprake is van een spoedeisend belang en de gedaagden inbreuk maken op de merkrechten van de eiseres. De voorzieningenrechter beveelt de gedaagden om binnen bepaalde termijnen aan de vorderingen van de eiseres te voldoen, en legt dwangsommen op voor het geval zij hieraan niet voldoen. In reconventie hebben de gedaagden vorderingen ingesteld tegen de eiseres, maar deze worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/700229 / KG ZA 25-482
Vonnis in kort geding van 9 juli 2025
in de zaak van
de coöperatie
[eiseres],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mr. S.I.P. Schouten en mr. W.L. Timmers te Amsterdam ,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [plaats 2] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats 2] ,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaten mr. D.N.D. Guerrero Obando en mr. Chr.A. Alberdingk Thijm te Amsterdam .
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde c.s.] genoemd.
[gedaagde c.s.] worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 17 juni 2025;
  • de 22 producties van [eiseres] ;
  • de conclusie houdende hoofdlijnen verweer tevens houdende eis in reconventie;
  • de 24 producties van [gedaagde c.s.] ;
  • de mondelinge behandeling op 25 juni 2025;
  • de pleitnota van [eiseres] , met een aanvullende productie;
  • de pleitnota van [gedaagde c.s.]
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling hebben [gedaagde c.s.] verzocht om een schriftelijke ronde. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek afgewezen vanwege het spoedeisende karakter van het kort geding en omdat de procedure tijdig door [eiseres] was aangekondigd. Vervolgens is de zaak voor vonnis gezet.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (hierna: [gedaagde vennootschappen] ) maken onderdeel uit van een groep van vennootschappen. Enig bestuurder van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is [gedaagde 3] . De bestuurders van [gedaagde 3] zijn [gedaagde 4] en [gedaagde 5] .
2.2.
[bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) was houdster van verschillende merkenrechten en domeinnamen, waaronder het [uniewoordmerk] ( [registratienummer] ), ingeschreven in onder meer klasse 25 die ziet op “clothing, footwear, headgear” (hierna: het Uniemerk).
2.3.
Op 12 oktober 2023 heeft [bedrijf] met [gedaagde 2] een
Intellectual Property Purchase Agreement(hierna: de Koopovereenkomst) en een
Intellectual Property Purchase Agreement(hierna: de Licentieovereenkomst) gesloten.
2.4.
In de Koopovereenkomst is overeengekomen dat [gedaagde 2] vanaf januari 2024 maandelijkse betalingen verricht aan [bedrijf] en dat [bedrijf] de in de Koopovereenkomst omschreven IE-rechten, waaronder het Uniemerk, zal overdragen aan [gedaagde 2] zodra [gedaagde 2] de volledige koopprijs van € 2.750.000,00 heeft betaald. Verder is in de Koopovereenkomst, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
3.6.
If Buyer is late with 4 (four) or more payments, Seller reserves the right to terminate this Agreement with immediate effect.
(…)
6.1.
Seller may transfer the IP Rights at its own discretion. (…)
(…)
8.2.
Seller may terminate this Agreement by written notice and with immediate effect, if:
8.2.1.
The License Agreement is effectively terminated or expires for whatever reason pursuant to the License Agreement.
(…)”
2.5.
In de Licentieovereenkomst zijn de voorwaarden overeengekomen waaronder [bedrijf] , tot aan de overdracht van de in de Koopovereenkomst omschreven IE-rechten, aan [gedaagde 2] het recht verstrekt om gebruik te mogen maken van de IE-rechten van [bedrijf] en om sublicenties te verstrekken aan andere vennootschappen van de groep waartoe [gedaagde 2] behoort. In de Licentieovereenkomst staat onder meer:
“(…)
3.1.
For the period of the Term, beginning with the month of August 2023, Licensee owes Royalties to Licensor equal to 4% (four percent) of Licensee’s gross revenue excluding returns, discounts, commissions withheld by third parties (e.g. marketplaces) and VAT, collected by the Licensee or any of the Group Entities following the sale of products associated with the IP Rights (“Net Banked Revenue”).
3.2.
Licensee agrees to inform the licensor about the monthly Net Banked Revenue on the 10th (tenth) day of the following month. Upon expiration of this agreement pursuant to Section 8, Licensee prepares and provides to Licensor a final overview including the Net Banked Revenue over the course of this Agreement. (…)
(…)
3.7.
If Licensee is late with 4 (four) or more payments, Seller reserves the right to terminate this Agreement with immediate effect.
(…)
6.1.
Licensor may transfer the IP Rights at its own discretion. (…)
(…)
8.2.
Licensor may terminate (…) this Agreement (…) by written notice and with immediate effect, if:
8.2.1.
The Purchase Agreement is effectively terminated or expires for whatever reason pursuant to the Purchase Agreement.
(…)
9.1.
In the event of termination,
9.1.1.
Licensee must immediately cease and desist from using the IP Rights in any form.
9.1.2.
Licensee must assign ownership of all products bearing the IP Rights to Licensor and must assist in any way reasonably required in transferring such products physically to the Licensor.
(…)
9.1.4.
Licensee will prepare a final overview within 30 (thirty) Calendar Days of the termination date for settlement of the Royalties pursuant to Section 3.2.
(…)
13. Indemnification
Each Party shall at its own expense indemnify and hold harmless, and at the other Party’s request defend its affiliates, subsidiaries, successors and assign officers, directors, employees, sublicensees, and agents from and against any and all claims, losses, liabilities, damages, demand, settlements, loss, expenses and costs (including attorneys’ fees and court costs) which arise directly or indirectly out of or relate to any breach of this Agreement, or the gross negligence or wilful misconduct of a Party’s employees or agents.
(…)”
2.6.
Op 28 december 2023 heeft een juridische fusie tussen [bedrijf] en [eiseres] plaatsgevonden, waarbij [eiseres] het vermogen van [bedrijf] onder algemene titel heeft verkregen.
2.7.
Bij brief van 28 november 2024 aan [gedaagde 2] heeft de advocaat van [eiseres] de Koopovereenkomst en de Licentieovereenkomst per direct opgezegd, omdat [gedaagde 2] diverse financiële en andere contractuele verplichtingen niet nakomt. [eiseres] heeft in die brief [gedaagde 2] – kort gezegd – gesommeerd om:
  • het gebruik van de IE-rechten per direct te staken en gestaakt te houden;
  • een overzicht van alle nog in bezit zijnde producten die aan de IE-rechten onderhevig zijn te verstrekken;
  • mee te werken aan overdracht van het beheer van de [website 1] aan [eiseres] ;
  • opgaaf te doen van alle omzetten die sinds november 2023 zijn gerealiseerd met producten die aan de IE-rechten onderhevig zijn;
  • conform artikel 9.14 van de Licentieovereenkomst een definitief overzicht van alle omzetten te verstrekken voor een definitieve afrekening;
  • te voldoen aan de financiële verplichtingen voorvloeiend uit de Koopovereenkomst en de Licentieovereenkomst.
2.8.
Begin 2025 heeft [eiseres] besloten de website [website 1] uit de lucht te halen. Daarop hebben [gedaagde vennootschappen] de website [website 2] gelanceerd.
2.9.
Bij brief van 25 februari 2025 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde c.s.] gesommeerd om per direct het gebruik van het Uniemerk te staken, de verkoop van alle producten onder het Uniemerk en alle gerelateerde marketing- en handelsactiviteiten te stoppen, en zich te onthouden van uitlatingen aan derden met betrekking tot het Uniemerk.
2.10.
Bij e-mail van 13 mei 2025 heeft de advocaat van [eiseres] nogmaals een sommatie verzonden, dit keer aan de advocaat van [gedaagde 1] .
2.11.
[gedaagde c.s.] hebben op geen enkele sommatie gereageerd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] te bevelen om met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis iedere inbreuk op het Uniemerk van [eiseres] te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, in het bijzonder door niet langer gebruik te maken van het teken ‘ [uniewoordmerk] ’, als merk, handelsnaam, als domeinnaam of in reclame-uitingen ter onderscheiding van waren en/of diensten, en/of verkoop, in- en uitvoer van waren onder dat teken;
II. [gedaagde c.s.] , althans de houder(s) te bevelen om binnen 10 dagen na betekening van het vonnis het ertoe geleid te hebben dat de domeinnaam [website 2] op naam van [eiseres] worden gesteld, als ook de Bestreden Social Media Accounts;
III. [gedaagde 5] en [gedaagde 4] ieder te bevelen iedere betrokkenheid – al dan niet als bestuurder van een rechtspersoon – bij inbreuk op een merk, of onrechtmatige gedraging, die wordt gemaakt met het teken ‘ [uniewoordmerk] ’ met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis te staken en gestaakt te houden;
IV. de partij(en) die in strijd handelt (handelen) met een van de hiervoor onder I. t/m III. gegeven bevelen, te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 100.000,00 per overtreding, te vermeerderen (naar keuze van [eiseres] ) met (a) € 10.000,00 per dag dat elke overtreding voortduurt of (b) € 1.000,00 per Inbreukmakend Product;
V. [gedaagde c.s.] te bevelen om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis elk onrechtmatig handelen jegens [eiseres] , bestaande uit het doen van onjuiste en misleidende mededelingen over het merk ‘ [uniewoordmerk] ’ en de rechthebbende [eiseres] te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 20.000,00, te vermeerderen met € 2.000,00 per dag dat niet is voldaan aan dit bevel;
VI. [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] te bevelen om binnen vier weken na betekening van het vonnis de volgende gegevens aan de advocaat van [eiseres] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 20.000,00, te vermeerderen met € 2.000,00 per dag dat niet is voldaan aan dit bevel:
a. de volledige naam/namen, adres/adressen en emailadres(-sen)van alle natuurlijke en rechtspersonen, met uitzondering van individuele eindconsumenten, aan wie [gedaagde c.s.] de Inbreukmakende Producten hebben verkocht en/of geleverd;
b. de volledige naam/namen, adres/adressen en emailadres(-sen) van de leveranciers en/of producenten en/of importeurs en/of eventuele andere derden die betrokken zijn (geweest) bij de invoer en verhandeling in de Europese Unie van de Inbreukmakende Producten;
VII. [gedaagde 2] te bevelen om binnen 4 weken na betekening van het vonnis conform artikel 3.2 en 9.14 van de Licentieovereenkomst een definitief overzicht van alle omzetten aan [eiseres] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 20.000,00, te vermeerderen met € 2.000,00 per dag dat niet is voldaan aan dit bevel;
VIII. de termijn voor het instellen van de hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv te stellen op zes maanden na betekening van het vonnis;
IX. [gedaagde c.s.] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van dit geding met inbegrip van de nakosten, voor zover mogelijk op de voet van artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Het verweer van [gedaagde c.s.] strekt ertoe dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart dan wel [eiseres] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten met wettelijke rente.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde c.s.] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres] met onmiddellijke ingang te verbieden de Beschermde Werken, al dan niet voorzien van het merk ‘ [uniewoordmerk] ’, openbaar te maken en/of te verveelvoudigen als bedoeld in respectievelijk artikel 12 en artikel 13 Auteurswet, onder meer door het (doen) vervaardigen, het (doen) invoeren, het (doen) verkopen, te koop (doen) aanbieden, ten toon (doen) stellen, te (doen) leveren, te (doen) gebruiken dan wel in voorraad te (doen) hebben voor één of meerdere van deze doeleinden of anderszins verhandelen van de Beschermde Werken;
II. [eiseres] met onmiddellijke ingang te verbieden het zich toe-eigenen of kopiëren van het bedrijfsdebiet, domeinnamen, documenten, voorwerpen, materialen of elektronische bestanden van [gedaagde c.s.] , waaronder mede begrepen de naam, adres en woonplaatsgegevens van de producenten, leveranciers en klanten van [gedaagde c.s.] , al dan niet via gebruikmaking van informatie van [persoon A] die onder een geheimhoudingsbeding valt, alsmede het doen van misleidende althans onjuiste uitlatingen;
III. [eiseres] te veroordelen tot het betalen van een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, voor iedere keer dat [eiseres] in strijd handelt met een of meerdere verboden genoemd onder I. en/of II., vermeerderd met € 10.000,00 per dag dat elke overtreding voortduurt (een gedeelte van de dag daaronder begrepen), met een maximum van € 2.000.000,00;
IV. voor zover de voorzieningenrechter zou oordelen dat [eiseres] gerechtigd zou zijn [gedaagde c.s.] te verbieden het Uniemerk ‘ [uniewoordmerk] ’ te gebruiken: [eiseres] te verbieden van haar bevoegdheid gebruik te maken, althans te bepalen dat [bedrijf] moet gehengen en gedogen dat [gedaagde c.s.] hun voorraad uitverkopen gedurende een periode van zes maanden na het hierbij te wijzen vonnis, althans een maatregel door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
V. [eiseres] te veroordelen in de volledige proceskosten, primair overeenkomstig artikel 1019h Rv, subsidiair betaling van het maximumtarief voor normale zaken overeenkomstig de indicatietarieven voor intellectuele eigendomszaken, en zowel primair als subsidiair in de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over al deze kosten.
4.2.
[eiseres] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde c.s.]

5.De beoordeling in conventie

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter

5.1.
[gedaagde c.s.] bestrijden de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en stellen dat ten aanzien van een aantal vorderingen (in het bijzonder vorderingen II., VI. en VII.) de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd is. Zij voeren daartoe aan dat die vorderingen niet kwalificeren als voorlopige of beschermende maatregelen. Dit standpunt wordt niet gevolgd.
5.2.
Uit artikel 131 lid 1 van de Verordening inzake het Uniemerk (EU 2017/1001, hierna: UMVo) en het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2020 [1] vloeit voort dat de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag (als rechtbank voor het Uniemerk in de zin van de UMVo) onverlet laat dat elke andere rechtbank bevoegd is om voorlopige en beschermende maatregelen in kort geding te nemen ten aanzien van Uniemerken, met dien verstande dat de voorzieningen alleen betrekking kunnen hebben op Nederland. Daarop zijn de reguliere nationale bevoegdheidsregels van toepassing zoals neergelegd in artikel 4.6 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE).
5.3.
Anders dan [gedaagde c.s.] menen, zijn de vorderingen van [eiseres] aan te merken als voorlopige en beschermende maatregelen. De gevraagde voorzieningen dienen er immers toe om [eiseres] een effectieve rechtsbescherming te bieden tegen de gestelde inbreuken. Dat in kort geding alleen bewarende maatregelen kunnen worden getroffen, zoals [gedaagde c.s.] betogen, is niet juist. Verder geldt dat de omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding gegeven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, aan het geven van een dergelijke voorziening niet in de weg staat. [2]
5.4.
Ingevolge artikel 4.6. lid 1 BVIE wordt de territoriale bevoegdheid van de rechter inzake merken of tekeningen of modellen bepaald door de woonplaats van de gedaagde of door de plaats waar de in geding zijnde verbintenis is ontstaan, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, behoudens uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst. Aangezien vier van de vijf gedaagden wonen of zijn gevestigd in [plaats 2] , en de Koopovereenkomst en Licentieovereenkomst geen afwijkende forumkeuze bevatten, acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
Complexiteit van het geschil
5.5.
Ook de stelling van [gedaagde c.s.] dat het geschil te complex is om in kort geding te beoordelen, wordt verworpen. De voorzieningenrechter moet terughoudend zijn met het oordeel dat een zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist [3] en kan zich niet snel onthouden van het geven van een voorlopig oordeel vanwege de complexiteit van een zaak [4] . Onvoldoende gebleken is van omstandigheden die het onthouden van een voorlopig oordeel rechtvaardigen.
Spoedeisend belang
5.6.
Uitgaande van de stelling van [eiseres] dat zij, als gevolg van de in haar ogen voortdurende inbreuk op haar Uniemerk door [gedaagde c.s.] , doorlopende schade lijdt en de gevraagde voorzieningen ertoe strekken een einde te maken aan die onrechtmatige handelingen, is het spoedeisend belang bij de direct uit die stellingen voortvloeiende of daarmee samenhangende vorderingen voldoende gegeven. De vraag of deze stelling op juistheid berust, zal hierna aan de orde komen, maar doet op zichzelf niet af aan het spoedeisende karakter van de vorderingen.
Staken van het gebruik van het Uniemerk (vordering I.)
5.7.
[gedaagde c.s.] wijzen erop dat zij geen toestemming hebben gegeven voor de overdracht van rechten aan [eiseres] door [bedrijf] . Voor zover [gedaagde c.s.] daarmee willen betogen dat [eiseres] geen partij is geworden bij de overeenkomsten, kan dat niet slagen. [eiseres] heeft genoegzaam onderbouwd dat het vermogen van [bedrijf] in december 2023 op grond van een juridische fusie onder algemene titel aan [eiseres] is overgedragen. Daarmee heeft [eiseres] de intellectuele eigendomsrechten van [bedrijf] verkregen. Voor wat betreft het Uniemerk is dat ook als zodanig geregistreerd bij het EUIPO. Dat betekent dat [eiseres] , als de rechtsopvolgster van [bedrijf] , de contractuele tegenpartij is geworden van [gedaagde 2] in de Koopovereenkomst en de Licentieovereenkomst. Toestemming van [gedaagde 2] is daarvoor niet vereist. Uit artikel 6 lid 1 van zowel de Koopovereenkomst als de Licentieovereenkomst volgt dat [bedrijf] gerechtigd was om naar eigen goeddunken de IE-rechten over te dragen aan [eiseres] .
5.8.
Uit de Koopovereenkomst en de Licentieovereenkomst vloeit voort dat [gedaagde 2] tegen betaling op termijn (15 december 2026) rechthebbende zou worden van de aan het merk ‘ [uniewoordmerk] ’ gerelateerde intellectuele eigendomsrechten (waaronder het Uniemerk) en tot het moment van de beoogde overdracht een licentie kreeg voor het gebruik van de IE-rechten. [eiseres] stelt dat [gedaagde 2] , ondanks diverse aanmaningen, tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten. [gedaagde c.s.] hebben dat niet bestreden. Vaststaat dat [gedaagde 2] vanaf aanvang in gebreke is met voldoening van de contractueel overeengekomen maandelijkse deelbetalingen en royalties alsook met de maandelijkse informatieplicht over het behaalde omzet voor het berekenen van de royalties.
Dat brengt met zich dat [eiseres] op 28 november 2024 de Koopovereenkomst (op grond van artikel 3.6 en 8.2.1.) en de Licentieovereenkomst (op grond van artikel 3.7 en 8.2.1.) per direct rechtsgeldig heeft mogen opzeggen.
5.9.
Het beroep van [gedaagde c.s.] op artikel 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW slaagt niet. Hun standpunt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid dan wel onvoorziene omstandigheden rechtvaardigen dat aan de beëindiging van de overeenkomsten een bepaalde opzegtermijn wordt gesteld, wordt niet gevolgd. [gedaagde c.s.] miskennen daarmee dat [gedaagde 2] de partij is die wanprestatie heeft gepleegd jegens [eiseres] . Bovendien gaat het om een forse wanprestatie. [gedaagde 2] heeft vanaf aanvang van de overeenkomsten geen betalingen verricht en zij is vele malen aangemaand tot betaling, zodat de opzegging van de overeenkomsten door [eiseres] voorzienbaar was en voor rekening en risico komt van [gedaagde 2] . Daarbij komt dat sinds de opzegging inmiddels meer dan zeven maanden zijn verstreken en [gedaagde c.s.] dus al een aanzienlijke periode hebben gehad om de bestaande voorraden met het Uniemerk te verkopen.
5.10.
Met het voortijdig einde van de Koopovereenkomst heeft er geen overdracht van de IE-rechten plaatsgevonden en is [eiseres] nog steeds houdster van het Uniemerk.
De beëindiging van de Licentieovereenkomst heeft tot gevolg dat [gedaagde 2] onmiddellijk dient te stoppen met het gebruik van het Uniemerk (op grond van artikel 9.1.1. van de Licentieovereenkomst). Dat betekent eveneens dat de sublicenties die [gedaagde 2] uit hoofde van de Licentieovereenkomst heeft afgegeven aan andere groepsvennootschappen, hun werking verliezen en die vennootschappen het Uniemerk dus ook niet meer mogen gebruiken. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat [gedaagde vennootschappen] ( [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ) het teken ‘ [uniewoordmerk] ’ gebruiken ter onderscheiding van kledingstukken op de [website 2] en op social media. Het teken wordt gebruikt in de domeinnaam en als handelsnaam en komt terug op de kledingstukken zelf. Het door [gedaagde vennootschappen] gebruikte teken is gelijk aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor waren die gelijk zijn aan die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven. [gedaagde vennootschappen] maken daarmee inbreuk op de merkrechten van [eiseres] in de zin van artikel 9 lid 2 aanhef en onder a UMVo.
5.11.
Het verweer van [gedaagde c.s.] dat [gedaagde c.s.] met uitzondering van [gedaagde 2] op grond van artikel 13 van de Licentieovereenkomst zijn gevrijwaard voor iedere aansprakelijkheid, treft geen doel. De uitleg die [gedaagde c.s.] aan die bepaling geeft, is niet juist. Die bepaling houdt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dat [eiseres] en [gedaagde 2] jegens elkaar aansprakelijk zijn voor gedragingen van aan een partij verbonden derden die verband houden met de Licentieovereenkomst. [eiseres] kan [gedaagde 2] derhalve aanspreken op gedragingen van aan [gedaagde 2] gelieerde ondernemingen. Dat laat onverlet dat [eiseres] derden rechtstreeks aansprakelijk kan stellen in het geval van een inbreuk. Van een vrijwaring is geenszins sprake.
5.12.
Vordering I. wordt toegewezen in die zin dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] worden bevolen om binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis het gebruik van het teken ‘ [uniewoordmerk] ’ als merk, handelsnaam, domeinnaam en/of in reclame-uitingen te staken en gestaakt te houden.
Overdracht van domeinnaam en social media accounts (vordering II.)
5.13.
Vordering II. ziet op overdracht van de domeinnaam [website 2] en de volgende vier social media accounts:
1. [account 1] ;
2. [account 2] ;
3. [account 3] ;
4. [account 4] .
5.14.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het recht op een domeinnaam niet wettelijk is geregeld. Het uitgangspunt is dat degene die zich als domeinnaamhouder heeft laten registeren, alleen gedwongen kan worden de domeinnaam aan een ander over te dragen als hij daartoe rechtens verplicht is. Die plicht kan berusten op een overeenkomst of hieruit voortvloeien dat registratie of gebruik van de domeinnaam jegens die ander onrechtmatig is, zoals wanneer daardoor inbreuk wordt gemaakt op een merkrecht van die ander. [5] Het ligt in de rede dat deze maatstaf ook geldt voor social media accounts.
5.15.
Zoals eerder geoordeeld, maken [gedaagde vennootschappen] inbreuk op de merkrechten van [eiseres] door het Uniemerk ‘ [uniewoordmerk] ’ te gebruiken in de domeinnaam en de social media accounts.
[eiseres] heeft daarnaast aannemelijk gemaakt dat kort na beëindiging van de overeenkomsten door toedoen van [gedaagde vennootschappen] het merk ‘ [uniewoordmerk] ’ continu negatief in het nieuws is gekomen. Zij heeft publicaties overgelegd van websites waarin is vermeld dat [gedaagde vennootschappen] met gebruik van het teken veel consumenten hebben gedupeerd door betaalde bestellingen niet uit te leveren. De voorzieningenrechter is het met [eiseres] eens dat, voor een effectieve rechtsbescherming, het noodzakelijk is dat de domeinnaam en de social media accounts worden overgedragen aan [eiseres] , mede om te voorkomen dat de domeinnaam en accounts worden verkocht aan en in gebruik worden genomen door een derde. Niet alleen [gedaagde vennootschappen] maar ook [gedaagde 5] en [gedaagde 4] , als feitelijke beleidsbepalers, zullen daartoe worden veroordeeld.
5.16.
[gedaagde c.s.] worden bevolen om binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis de domeinnaam [website 2] op naam van [eiseres] te stellen en om binnen 10 dagen na de betekening van dit vonnis de in 5.13. genoemde social media accounts op naam van [eiseres] te stellen.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] (vordering III.)
5.17.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] zijn als bestuurders van [gedaagde 3] de feitelijke beleidsbepalers van [gedaagde vennootschappen] De inbreuken die door [gedaagde vennootschappen] zijn gepleegd jegens [eiseres] hebben plaatsgevonden onder leiding van [gedaagde 5] en [gedaagde 4] . Ondanks dat zij wisten dat de overeenkomsten waren beëindigd en persoonlijk door [eiseres] waren gesommeerd om het gebruik van het Uniemerk te staken, hebben zij daar geen gehoor aan gegeven. Dat levert een onrechtmatig handelen op van [gedaagde 5] en [gedaagde 4] jegens [eiseres] dat hen persoonlijk kan worden verweten.
5.18.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] worden bevolen om, binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis, iedere betrokkenheid bij inbreuk op het Uniemerk te staken en gestaakt te houden.
Dwangsommen (vordering IV.)
5.19.
De gevorderde dwangsommen worden beperkt en gemaximeerd toegewezen zoals hierna vermeld in de beslissing.
Staken van onjuiste en misleidende mededelingen (vordering V.)
5.20.
[eiseres] heeft onderbouwd dat [gedaagde c.s.] onjuiste en misleidende mededelingen doen over het merk ‘ [uniewoordmerk] ’ en de rechthebbende op dat merk. Zo heeft [eiseres] als productie 18 een door [gedaagde 5] ondertekende nieuwsbrief van 20 mei 2025 overgelegd, waarin zij met de mededeling “
WIJ ZIJN [uniewoordmerk]” en de ondertekening als “
CEO – [uniewoordmerk]” het doet voorkomen dat zij rechthebbende is op het Uniemerk.
5.21.
[eiseres] heeft er dan ook belang bij dat [gedaagde c.s.] worden bevolen om, met onmiddellijke ingang na de betekening van dit vonnis, het doen van onjuiste en misleidende mededelingen over het merk ‘ [uniewoordmerk] ’ en de rechthebbende [eiseres] te staken en gestaakt te houden. Vordering V. wordt in die zin toegewezen.
5.22.
Aan de veroordeling wordt een dwangsom verbonden, zij het beperkt en gemaximeerd.
Verstrekking van gegevens (vordering VI.)
5.23.
Op grond van artikel 2.22 lid 4 BVIE kan een vermeende inbreukmaker worden gelast om al hetgeen hem bekend is omtrent de herkomst en de distributiekanalen van de goederen en diensten, waarmee die inbreuk is gepleegd, aan de merkhouder mee te delen en alle daarop betrekking hebbende gegevens aan deze te verstrekken, voor zover die maatregel gerechtvaardigd en redelijk voorkomt. Deze bepalingen gelden ook in het geval van een inbreuk op Uniemerken via artikel 129 lid 2 UMVo.
5.24.
Als inbreukmakers kunnen [gedaagde vennootschappen] worden bevolen om voormelde informatie af te geven. Daarbij geldt dat in kort geding alleen maatregelen worden opgelegd met het oog te voorkomen dat er nog verdere inbreuken wordt gemaakt. Het verstrekken van de volledige namen, adressen en e-mailadressen van alle natuurlijke en rechtspersonen, met uitzondering van individuele eindconsumenten, aan wie [gedaagde vennootschappen] na de beëindiging van de overeenkomsten (dus na 28 november 2024) producten met het ‘ [uniewoordmerk] ’ merk hebben verkocht en geleverd, komt gerechtvaardigd voor, en wordt toegewezen. [eiseres] heeft spoedeisend belang bij die informatie om effectief op te treden tegen verdere inbreuken. De gevorderde dwangsom wordt beperkt toegewezen.
5.25.
Dat is anders bij de gevorderde gegevens van leveranciers, producenten en importeurs die betrokken zijn (geweest) bij de invoer en verhandeling in de Europese Unie. Met het toe te wijzen bevel aan [gedaagde vennootschappen] om het gebruik van het Uniemerk te staken en gestaakt te houden, is het belang van [eiseres] bij het voorkomen van verdere inbreuken voldoende gediend. Er is dan geen spoedeisend belang meer bij de gevraagde informatie over de herkomst van de goederen.
Een overzicht van de omzetten (vordering VII.)
5.26.
[gedaagde 2] is op grond van artikel 3.2. en 9.1.4. van de Licentieovereenkomst verplicht om maandelijks en, na beëindiging, binnen 30 kalenderdagen na het einde van die overeenkomst een overzicht te verstrekken aan [eiseres] met de
Net Banked Revenuezoals bedoeld in artikel 3.1. van de Licentieovereenkomst.
5.27.
[eiseres] heeft gesteld dat het spoedeisend belang bij deze vordering ligt in de grote kans dat verhaal niet meer zal kunnen plaatsvinden indien deze vordering in een bodemprocedure moet worden ingesteld. [gedaagde c.s.] hebben daar niet op gereageerd.
5.28.
Nu de informatieverplichting voortvloeit uit de Licentieovereenkomst en een spoedeisend belang aanwezig is, wordt vordering VII. toegewezen in die zin dat [gedaagde 2] wordt bevolen om, binnen vier weken na de betekening van dit vonnis, een overzicht met de
Net Banked Revenuezoals bedoeld in artikel 3.1. van de Licentieovereenkomst over de periode vanaf 1 januari 2024 t/m 28 november 2024 te verstrekken aan [eiseres] .
De gevorderde dwangsom wordt beperkt toegewezen.
Termijn voor de hoofdzaak (vordering VIII.)
5.29.
De termijn voor het instellen van de hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv wordt als onweersproken bepaald op zes maanden na de betekening van dit vonnis.
Proceskosten (vordering IX.)
5.30.
[gedaagde c.s.] worden als de grotendeels in de ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten van [eiseres] veroordeeld.
5.31.
[eiseres] heeft op de voet van artikel 1019h Rv de werkelijke proceskosten gevorderd en deze berekend op € 17.720,50. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om bij de bepaling van de redelijke en evenredige proceskosten aansluiting te zoeken bij de indicatietarieven in IE-zaken, waarin voor “normale” kort gedingen (als het onderhavige) een maximumbedrag is genoemd van € 15.000,00. Het gebruikelijke liquidatietarief bij een kort geding is € 1.107,00. Voor het gedeelte van de procedure dat betrekking heeft op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (het IE-deel) is artikel 1019h Rv van toepassing, op het overige deel moet het liquidatietarief worden toegepast. Anders dan [gedaagde c.s.] stellen, doet de nadruk op de contractuele aspecten van de Licentieovereenkomst er niet aan af dat het gaat om de handhaving van IE-rechten. Conform de verdeling van [eiseres] gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat 90% van de kosten zijn gemaakt voor het IE-deel en 10% voor het overige deel. Gelet op die verhouding, worden de advocaatkosten bepaald op € 13.610,70 (= 90% van € 15.000,00 + 10% van € 1.107,00).
5.32.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden dan ook begroot op:
- betekening oproeping € 129,87
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 13.610,70
- nakosten
€ 278,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 14.732,57
5.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beoordeling in reconventie

Verbod op openbaarmaking en/of verveelvoudiging

6.1.
Aan het gevorderde verbod op openbaarmaking en/of verveelvoudiging van de beschermde werken leggen [gedaagde c.s.] ten grondslag dat [gedaagde 5] de lingerie (waaronder de vormgeving, dessins, modellen en patronen) heeft ontworpen. [gedaagde 5] en [gedaagde 3] gelden als auteursrechthebbende op die beschermde werken op grond van artikel 1 Auteurswet. [eiseres] heeft dan ook geen recht om de ontwerpen van [gedaagde 5] openbaar te maken en te verveelvoudigen, aldus [gedaagde c.s.]
6.2.
[eiseres] heeft in de eerste plaats betwist dat [gedaagde 5] is aan te merken als maker van de ontwerpen van de lingerie in de zin van artikel 1 Auteurswet. Volgens haar hebben [gedaagde c.s.] niet duidelijk gemaakt hoe het vermeende ontwerpproces is gegaan en om welke beschermde werken het concreet gaat. Gezien die betwisting lag het op de weg van [gedaagde c.s.] om haar stellingen op dit punt nader te concretiseren en te onderbouwen. Het overleggen van een licentieovereenkomst tussen [gedaagde 3] en [gedaagde 1] van 8 mei 2020 (productie 6 van [gedaagde c.s.] ) is daarvoor onvoldoende. In die overeenkomst is onvoldoende concreet geformuleerd op welke beschermde werken de afgegeven licentie ziet, nog los van het feit dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat [gedaagde 5] de maker is van de ontwerpen van lingerie.
6.3.
Bovendien heeft [eiseres] ter zitting – zonder enige erkenning van rechten – toegezegd dat zij, voor zover er al sprake zou zijn van een auteursrecht op de vermeende werken, die werken niet zal gebruiken, zodat er geen sprake is van een dreigende inbreuk en een belang bij toewijzing van de vordering ontbreekt.
6.4.
Vordering I. wordt dan ook afgewezen.
Verbod op het toe-eigenen en kopiëren van gegevens en het doen van misleidende uitlatingen
6.5.
Vordering II. is niet toewijsbaar. [eiseres] stelt terecht dat de vordering te ruim is geformuleerd en daarom onbepaald is. De stelling van [gedaagde c.s.] dat [eiseres] op oneigenlijke wijze het bedrijfsdebiet van [gedaagde c.s.] probeert eigen te maken heeft [eiseres] betwist en hebben [gedaagde c.s.] volstrekt onvoldoende concreet gemaakt. Het blijft bij ongefundeerde beschuldigingen. [gedaagde c.s.] betogen bijvoorbeeld dat [eiseres] de domeinnaam [website 1] heeft toegeëigend, maar uit
Exhibit Abehorende bij de Licentieovereenkomst blijkt dat deze domeinnaam deel uitmaakt van de intellectuele eigendomsrechten van [eiseres] .
6.6.
Ook de stelling van [gedaagde c.s.] dat [eiseres] onjuiste en misleidende informatie verspreidt over [gedaagde c.s.] is niet onderbouwd.
Verbod op [eiseres] om gebruik te maken van haar bevoegdheid
6.7.
In conventie is al geoordeeld dat [gedaagde c.s.] het gebruik van het Uniemerk ‘ [uniewoordmerk] ’ moeten staken en gestaakt moeten houden. Het opleggen van die maatregel is mede ingegeven door het spoedeisend belang van [eiseres] bij het treffen van een dergelijke voorziening. Verder is in 5.9. overwogen dat er geen rechtvaardiging is om aan [gedaagde c.s.] een langere opzegtermijn te gunnen. Het in reconventie gevorderde verbod is dan ook niet toewijsbaar, evenals de vordering tot het geven van een termijn aan [gedaagde c.s.] om hun voorraad te verkopen.
Proceskosten
6.8.
[gedaagde c.s.] worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van [eiseres] veroordeeld. In conventie is reeds rekening gehouden met alle advocaatkosten van [eiseres] . In de specificatie van die kosten is ook geen onderscheid gemaakt tussen de conventie en de reconventie. Voor begroting van een apart aan de procedure in reconventie toe te rekenen bedrag is geen aanleiding.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
beveelt [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] om, binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis, het gebruik van het teken ‘ [uniewoordmerk] ’ als merk, handelsnaam, domeinnaam of in reclame-uitingen te staken en gestaakt te houden;
7.2.
beveelt [gedaagde c.s.] om, binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis, de domeinnaam [website 2] op naam van [eiseres] te stellen en, om binnen 10 dagen na de betekening van dit vonnis, de in 5.13. genoemde social media accounts op naam van [eiseres] te stellen;
7.3.
beveelt [gedaagde 5] en [gedaagde 4] om, binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis, iedere betrokkenheid bij inbreuk op het Uniemerk te staken en gestaakt te houden;
7.4.
veroordeelt de partijen die in strijd handelen met één van de onder 7.1. t/m 7.3. gegeven bevelen tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen met € 5.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van in totaal € 500.000,00 is bereikt;
7.5.
beveelt [gedaagde c.s.] om, met onmiddellijke ingang na de betekening van dit vonnis, het doen van onjuiste en misleidende mededelingen over het merk ‘ [uniewoordmerk] ’ en de rechthebbende [eiseres] te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde c.s.] niet voldoen aan het bevel, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
7.6.
beveelt [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] om, binnen vier weken na de betekening van dit vonnis, de volledige namen, adressen en e-mailadressen van alle natuurlijke en rechtspersonen (met uitzondering van individuele eindconsumenten) aan wie [gedaagde vennootschappen] na 28 november 2024 producten met het ‘ [uniewoordmerk] ’ merk hebben verkocht en geleverd, te verstrekken aan de advocaat van [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde vennootschappen] niet voldoen aan het bevel, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
7.7.
beveelt [gedaagde 2] om, binnen vier weken na de betekening van dit vonnis, een overzicht met de
Net Banked Revenuezoals bedoeld in artikel 3.1. van de Licentieovereenkomst over de periode vanaf 1 januari 2024 t/m 28 november 2024 te verstrekken aan [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde 2] niet voldoet aan het bevel, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
7.8.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk in de proceskosten van € 14.732,57, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moeten [gedaagde c.s.] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
7.9.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
7.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.11.
bepaalt de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv op zes maanden na de betekening van dit vonnis;
7.12.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.13.
wijst de vorderingen af;
7.14.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] , welke zijn verdisconteerd in de kostenveroordeling in conventie.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
2091 / 1729

Voetnoten

2.HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499
3.HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, r.o. 3.2
4.HR 2 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0921, r.o. 3.4
5.HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2221, r.o. 3.3.2