ECLI:NL:RBROT:2025:8684

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/256 - FT RK 25/258
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende inspanning en documentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling door verzoekers, die in financiële problemen verkeren. Verzoekers hebben op 14 februari 2025 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet, waarbij zij een schuldregeling hebben aangeboden aan hun schuldeisers. Dit aanbod werd echter niet door alle schuldeisers geaccepteerd, waaronder een belangrijke schuldeiser die weigerde in te stemmen met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod van verzoekers niet goed en controleerbaar is gedocumenteerd en dat verzoekers zich niet maximaal hebben ingespannen om hun financiële situatie te verbeteren. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de verplichtingen die verzoekers hadden in het minnelijk traject en geconcludeerd dat zij niet voldaan hebben aan de inspanningsplicht om te solliciteren naar een fulltime baan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekers en heeft het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [rekestnummer 1] / FT RK 25/256 - [rekestnummer 2] / FT RK 25/258
uitspraakdatum: 26 juni 2025
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 14 februari 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet (Fw) ingediend om een een schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] , in behandeling bij [deurwaarder] , hierna te noemen: [schuldeiser] ;
die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend. In dat verweerschrift heeft [schuldeiser] tevens aangegeven verhinderd te zijn om bij de behandeling van het verzoek aanwezig te zijn.
Ter zitting van 12 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • de heer [persoon A] , zoon van verzoekers;
  • mevrouw N. Baycuman en de heer S. Rahim, beschermingsbewindvoerders;
  • mevrouw [persoon B] , schuldhulpverlener.
De rechtbank heeft, namens verzoekers, op 13 juni 2025 en op 19 juni 2025 aanvullende stukken ontvangen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers met twee vorderingen en acht concurrente schuldeisers met dertien vorderingen. Deze schuldeisers hebben volgens het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in totaal een bedrag van € 33.293,61 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 2 augustus 2024 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,98 % aan de preferente schuldeisers en 3,49 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. In de brief van 2 augustus 2024 wordt een totale schuldenlast van € 33.723,81 vermeld.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekers is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van hun PW-uitkering. Volgens de brief van 2 augustus 2024 voorziet de aangeboden regeling in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Volgens die brief is sprake van een afloscapaciteit van € 0,00. Ter zitting is door schuldhulpverlening verklaard dat de aangeboden schuldregeling bestaat uit een saneringskrediet. Er is sprake van een eenmalige inbreng van € 1.531,53. Daarnaast is sprake van een maandelijkse afloscapaciteit van € 92,00. In de brief van 2 augustus 2024 is door een systeemtechnische fout komen te staan dat sprake is van een prognosevoorstel.
In haar bericht van 19 juni 2025 heeft schuldhulpverlening aangegeven dat het verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Fw wordt gehandhaafd, omdat het intrekken van het verzoek niet in het belang is van schuldenaren. Ook is dat niet in het belang van de schuldeisers. Het voorstel neemt de vorm van schuldbemiddeling aan, maar wel met de zekerheid dat in ieder geval het bedrag wat aan een saneringskrediet zou worden besteed aan de schuldeisers toekomt.
Verzoekers vallen daarnaast onder de afdeling ‘Prestatie010’ van de [gemeente] . Bij die afdeling zitten mensen waarbij het niet de verwachting is dat men snel weer aan het werk kan gaan wegens verschillende belemmeringen, zoals de gezondheid van betrokkene of de leeftijd. De focus ligt daar veelal op vrijwilligerswerk. Meneer heeft wel een baan gevonden voor 30 uur in de week en is daarmee een uitzondering op de regel.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. De vaste lasten worden inmiddels door de beschermingsbewindvoerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 7.776,06 op verzoekers.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven niet in te stemmen met het voorstel. In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] haar weigering nader toegelicht. [schuldeiser] meent – kort samengevat – dat van haar niet verwacht kan worden, dat zij instemt met het voorstel omdat er geen ontheffing is van de sollicitatieplicht. Verzoekers moeten op zoek gaan naar betaald werk en moeten zich maximaal inspannen om zoveel mogelijk aflossingscapaciteit te creëren.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet kan worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Het voorstel waar de (overige) schuldeisers mee akkoord zijn gegaan betreft volgens de brief van 2 augustus 2024 een prognosevoorstel, waarbij het uiteindelijke resultaat afhankelijk van de reserveringsmogelijkheden van verzoekers hoger of lager kan uitvallen. Ter zitting is evenwel door schuldhulpverlening verklaard dat het voorstel moet worden opgevat als een saneringskrediet. Vervolgens heeft schuldhulpverlening in haar bericht van 19 juni geschreven dat het voorstel toch weer de vorm aanneemt van een schuldbemiddeling gedurende 18 maanden na 18 juni 2024. Daarmee hebben de (overige) schuldeisers niet ingestemd.
De rechtbank begrijpt dit laatste voorstel zo dat het doel is de schuldeisers een verbeterd aanbod te doen, namelijk om bovenop het al aangeboden saneringskrediet de resterende tijd vanaf heden als een schuldbemiddeling in te vullen. Als het aanbod een verbetering is ten opzichte van het liggende voorstel dan kan de rechtbank ervan uitgaan dat de voorstemmende schuldeisers ook instemmen met dit gewijzigde voorstel (HR 4 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1953). Maar de rechtbank kan niet vaststellen dat het aangepaste aanbod een verbetering ten opzichte van het liggende aanbod is. Want uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid dat verzoekers zich maximaal inspannen om zoveel mogelijk inkomsten te genereren voor hun schuldeisers.
Welke verplichtingen hebben verzoekers gehad in het minnelijk traject?
Schuldhulpverlening heeft bij brief van 13 juni 2024 het besluit toekenning dienstverlening (schuldhulpverlening, rb) aan verzoekers toegezonden. Daarin staat opgenomen dat zij op 18 januari 2024 het document ‘Rechten en plichten’ hebben ondertekend. In dat document staat vermeld: “te solliciteren naar een fulltime baan, als ik die nog niet heb. Ik toon dit aan door (…) sollicitatiebrieven (…), bewijzen van inschrijving bij UWV Werkbedrijf of uitzendbureaus (…).” Deze verplichtingen zijn door verzoekers niet vervuld.
Schuldhulpverlener heeft gesteld dat aan verzoekers impliciet een alternatieve verplichting is opgelegd, namelijk deelname aan een participatie- of activeringstraject (Prestatie010) waarin verzoekers zich nu bevinden. Dat is gericht op het zoeken naar of het verrichten van een tegenprestatie in de vorm van het werken aan persoonlijke problemen, zoals schulden of gezondheid en het spreken met een activeringscoach. Hoewel de rechtbank het zich goed kan voorstellen dat dit alternatieve traject in het algemeen belang van verzoekers zelf en de maatschappij is zal de rechtbank moeten beoordelen of dit traject (de concrete verplichtingen daarin) vergelijkbaar is (zijn) met de verplichtingen die gelden in het wettelijke traject. Dat is niet het geval, want die laatste komen neer op het concreet zoeken naar betaald fulltime werk door middel van (minimaal vier keer per maand) solliciteren op een bestaande vacature. Behalve wanneer de schuldenaar een vrijstelling van deze verplichtingen krijgt op medische of andere gronden.
Verzoekers hebben geen ontheffing van de sollicitatieplicht. Verder is gebleken dat meneer inmiddels 30 uur in de week werkt en zichzelf in staat acht meer te werken en dus om (meer) inkomen te genereren. Mevrouw [verzoeker 2] werkt niet. Het is dus onvoldoende duidelijk geworden dat verzoekers niet in staat zouden zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Verzoekers hebben vanaf de start van de regeling dus niet voldaan aan de inspanningsplicht die er uit bestaat dat zij minimaal 36 uur per week werken, dan wel solliciteren naar een fulltime dienstbetrekking.
De rechtbank realiseert zich dat de door schuldhulpverlening opgelegde verplichtingen kunnen afwijken van die in het wettelijk traject en dat schuldenaren daar weinig invloed op kunnen uitoefenen. Het is echter de verantwoordelijkheid van de schuldhulpverlening om schuldenaren te begeleiden bij het voldoen aan de wettelijke, althans daarmee vergelijkbare voorwaarden voor schuldhulpverlening. De rechtbank dient, ook in het belang van de schuldeisers, te toetsen of schuldenaren aan deze voorwaarden hebben voldaan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekers of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.