ECLI:NL:RBROT:2025:8943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
C/10/694802 / JE RK 25-364
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe echtscheidingssituatie met betrokkenheid van de GI

In deze beschikking van de kinderrechter in Rotterdam, gedateerd 7 mei 2025, wordt de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen verlengd. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die verzoekt om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader, wiens gezag eerder is beëindigd, als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks dat hij geen gezag meer heeft. De kinderrechter overweegt dat de kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict verkeren door de aanhoudende echtscheidingsproblematiek tussen de ouders. De moeder en de vader hebben beiden ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, die noodzakelijk wordt geacht om de situatie van de kinderen te monitoren en hen te ondersteunen in hun ontwikkeling. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 mei 2026 en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de conflicten tussen de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/694802 / JE RK 25-364
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 21 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, [persoon A] ;
  • [naam vader], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] , met zijn advocaat mr. N. Aydogan-Kütük, kantoorhoudende in Rotterdam.
1.3.
De rechtbank heeft [voornaam minderjarige 1] , en per abuis ook [voornaam minderjarige 2] , een uitnodiging gestuurd om hun mening te geven. Ter zitting is gebleken dat de moeder vergeten is de kinderen op het tijdstip van het kindgesprek naar de rechtbank te brengen. De kinderrechter heeft tijdens de zitting begrepen dat [voornaam minderjarige 1] alsnog graag haar mening aan de kinderrechter kenbaar wil maken. [voornaam minderjarige 1] heeft daarom op 25 april 2025 met de kinderrechter gesproken. Haar mening geeft geen aanleiding om een nadere mondelinge behandeling te plannen.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 januari 2025 is het gezag van de vader over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] uitvoerbaar bij voorraad beëindigd. De moeder is daardoor alleen belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengd tot 11 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Eerder overwoog de GI om de begeleiding van het gezin over te dragen aan de William Schrikker stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: WSS). Dit gaat niet door, omdat de WSS op dit moment geen nieuwe gezinnen kan aannemen.
De moeder is in januari 2025 belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen ook bij haar is bepaald. Desgevraagd geeft de jeugdbeschermer aan dat het verzoekschrift door een collega van haar is ingediend en dat zij daarom niet weet wat de precieze beweegredenen van de GI zijn geweest om de vader als belanghebbende aan te merken in deze procedure. De GI vermoedt dat dit is gedaan omdat er een omgangsregeling is tussen de vader en de kinderen. De GI stelt verder dat het inmiddels duidelijk is dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een loyaliteitsconflict verkeren vanwege het gebrek aan samenwerking en communicatie tussen hun ouders de afgelopen jaren. Bij de GI en op school hebben de meiden aangegeven dat ze graag weer bij de vader zouden willen wonen omdat de moeder hun zou slaan. In het gesprek dat de GI met de moeder heeft gehad is echter naar voren gekomen dat de zoon van de huidige partner van de moeder [voornaam minderjarige 3] geduwd zou hebben waarna zij tegen een tafel is gevallen. Daarnaast heeft de moeder aangegeven veel stress te ervaren op het moment dat alle kinderen in de ochtend naar school moeten en dat zij hierdoor wel eens geïrriteerd raakt, waarna ze een keer een borstel tegen het hoofd van [voornaam minderjarige 1] geduwd heeft. De moeder werkt aan verbetering van de situatie met ASVZ; zij bieden haar (opvoed)ondersteuning in de thuissituatie. Het is van belang dat de ondertoezichtstelling verlengd wordt, mede omdat het hoger beroep van de vader mogelijk opnieuw zal zorgen voor een onstabiele situatie waarbij de kinderen verder belast worden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting ingestemd met het verzoek van de GI. De moeder geeft aan vanochtend vergeten te zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar het kindgesprek te brengen. Verder bevestigt de moeder dat de zoon van haar partner (9 jaar) en [voornaam minderjarige 3] af en toe ruzie hebben en dat hij haar bij een van deze ruzies tegen de tafel heeft geduwd. Ook erkent de moeder dat zij in een strijd is geraakt met [voornaam minderjarige 1] omdat zij weigerde te douchen, niet naar school wilde en haar eigen haren niet wilde doen, waarna de haarborstel tegen het hoofd van [voornaam minderjarige 1] is gekomen. De moeder is hierover in gesprek met ASVZ en komt alle afspraken na. Daarnaast is de moeder al enige tijd bezig met het regelen van vaccinaties en paspoorten voor de kinderen. [voornaam minderjarige 3] zal in september 2025 starten met speciaal basisschoolonderwijs. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] doen het goed op school. De kinderen hebben een telefoon met de buddy-app, zodat zij op ieder moment met de GI in gesprek kunnen. De moeder vindt de betrokkenheid en hulp van de GI, als onafhankelijke derde partij, tussen haarzelf en de vader fijn. De moeder brengt verder, bij monde van haar advocaat, naar voren dat haar inziens de ouder zonder gezag, de vader, (in beginsel) niet belanghebbend is. De beschikking van 16 januari 2025 is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat de vader hoger beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing of (structureel) omgang heeft met [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] doet daar niet aan af. Zodoende zou de vader enkel als informant aangemerkt kunnen worden.
4.2.
Door en namens de vader is ter zitting geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De vader stelt voorop dat zijn gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hem ten onrechte is afgenomen en gevoelsmatig als beloning aan de moeder is gegeven. De vader voelt dat hij nog steeds belanghebbende is. Hij is nog altijd erg betrokken bij de meiden en heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de beschikking over de beëindiging van zijn gezag. De zorgen die er al waren, zijn er nog steeds en de vader heeft nog steeds sterke vermoedens dat de kinderen bij de moeder thuis gelsagen worden. De kinderen hebben dit ook bij de GI en op school aangegeven. Daarnaast heeft de vader naar aanleiding van de blauwe plekken van [voornaam minderjarige 3] een Veilig Thuis melding gedaan. Verder vindt de vader het onbegrijpelijk dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet voor het kindgesprek zijn verschenen. Volgens de vader zou de moeder de kinderen bewust niet naar de rechtbank hebben gebracht, dit is inmiddels al de vierde keer. Daarom verzoekt de vader met klem [voornaam minderjarige 1] nogmaals uit te nodigen voor een gesprek, en haar te horen. Waar de vader eerder aangaf dat hij niet openstond voor de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling, staat hij daar nu wel voor open. De vader ziet in dat het van groot belang is dat de GI betrokken blijft zodat de vader zijn zorgen kan blijven delen en er geluisterd wordt naar de kinderen, zeker nu de vader (op dit moment) geen gezag meer heeft. Zodoende stemt de vader in met het verzoek van de GI.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de procespositie van de vader
5.1.
De kinderrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de vader als belanghebbende of eventueel als informant dient te worden aanmerkt. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
In artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan ‘degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft’. Een belanghebbende in de zin van genoemd artikel heeft specifieke processuele rechten en bevoegdheden, zoals bijvoorbeeld het recht om het verzoekschrift en de beschikking toegezonden te krijgen, (in principe) alle stukken in te kunnen zien, opgeroepen te worden voor de zitting en hoger beroep in te stellen.
5.3.
De Hoge Raad – de hoogste rechter in civiele zaken - heeft al meerdere malen bepaald dat het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 798, eerste lid, Rv strikt moet worden uitgelegd. De Hoge Raad heeft op 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) geoordeeld dat de niet met het gezag belaste ouder in het kader van een (verlenging van een) ondertoezichtstelling niet kan worden beschouwd als een belanghebbende in de zin van artikel 798 eerste lid Rv.
5.4.
Welke persoon als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en door de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die persoon in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 eerste lid, eerste volzin, Rv (ECLI:NL:HR:2018:488).
5.5.
Daarnaast is van belang dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven (voortvloeiend uit artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)), er ook aanspraak op kan maken dat hij of zij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Die aanspraak ziet ook op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf ook moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. De door artikel 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen (ECLI:NL:HR:2018:463).
5.6.
De kinderechter dient daarom de vraag of de vader belanghebbende is in de zin van artikel 798, eerste lid, eerste volzin, Rv, te beantwoorden met inachtneming van deze uit artikel 8 EVRM voortvloeiende eisen.
5.7.
Vast staat dat de vader (op dit moment) niet het ouderlijk gezag uitoefent over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Zijn gezag is bij beschikking van 16 januari 2025 beëindigd en daarbij is bepaald dat de moeder het gezag over de kinderen voortaan alleen uitoefent. Ondanks dat heeft de GI de vader, zonder nadere onderbouwing, aanmerkt als belanghebbende in de onderhavige procedure. De kinderen verblijven sinds 23 januari 2025 weer bij de moeder, nadat ze de afgelopen jaren middels machtigingen tot uithuisplaatsing meermaals bij de vader zijn geplaatst. Door deze plaatsingen bij de vader heeft hij de kinderen in die periodes opgevoed en verzorgd als (toen) behorende tot zijn gezin. De vader heeft op dit moment substantieel contact met de kinderen, te weten om het weekend en de helft van de vakanties. Daarnaast wordt er, gelet op de doelen van de ondertoezichtstelling, de nodige inzet van de vader verwacht. De doelen zijn onder meer: geen huiselijk geweld meer, ouders praten neutraal/positief over elkaar tegen de kinderen, de ouders betrekken de kinderen niet bij hun strijd, de ouders houden zich aan de omgangsregeling. De GI wil in het kader van de ondertoezichtstelling toewerken naar onbelast contact tussen de kinderen en de beide ouders. De GI verwacht daarbij van de ouders dat zij zich beiden aan de gemaakte afspraken houden, zodat hun kinderen niet langer worden belast met de echtscheidingsproblematiek. Uit dit alles volgt dat de ondertoezichtstelling mede is gericht op de effectuering van één of meer door artikel 8 EVRM beschermde rechten van de vader, zoals bijvoorbeeld regelmatig en onbelast contact tussen de vader en de kinderen waartoe overigens ook uitdrukkelijk van de vader volledige inzet en samenwerking met de GI wordt verwacht. De ondertoezichtstelling raakt gezien het vorenstaande rechtstreeks de bescherming van het recht van de vader op family life.
5.8.
De kinderrechter is op grond van bovenstaande van oordeel dat de vader in deze procedure dient te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
5.9.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengen (artikel 1:260, eerste lid, BW). De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.10.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Tussen de ouders is sprake van zeer ernstige en hardnekkige echtscheidingsproblematiek, met veel rechtszaken tot gevolg. De ouders zijn al lange tijd niet in staat om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren, samen te werken en afspraken te maken die in het belang van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zijn. Hierdoor verkeren de kinderen al geruime tijd in een ernstig loyaliteitsconflict. Bij beschikking van 16 januari 2025 is getracht voor de kinderen duidelijkheid en rust te creëren over hun (woon)perspectief en hun contact met beide ouders.
5.11.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide ouders achter een verlenging van de ondertoezichtstelling staan. Voortzetting van de betrokkenheid van de GI vinden ook zij noodzakelijk om de situatie en de inzet van de hulpverlening te monitoren en om hen te ondersteunen in hun ouderrol en hun ex-partnerrol. De kinderrechter zal gelet op het voorgaande de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] , als onweersproken, verlengen voor de duur van een jaar. [1]
5.12.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
merkt de vader aan als belanghebbende bij dit verzoek;
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] tot 11 mei 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025, in aanwezigheid van S.L. Bulte als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.