ECLI:NL:RBROT:2025:9336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/4356
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder bestuursdwang voor het plaatsen van een trampoline op openbare grond

In deze zaak heeft verzoekster een trampoline geplaatst op de grasstrook achter haar woning. Het college van burgemeester en wethouders heeft haar een last onder bestuursdwang opgelegd, waarin zij werd verzocht de trampoline te verwijderen en verwijderd te houden. Verzoekster is het niet eens met dit besluit en vraagt om een voorlopige voorziening, waarbij zij zich beroept op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juli 2025 afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, aangezien verzoekster geen vergunning heeft aangevraagd voor het plaatsen van de trampoline, wat in strijd is met artikel 2:10A van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De voorzieningenrechter stelt vast dat het college bevoegd is om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die van handhaving afdoen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en geeft verzoekster een termijn van twee weken om de trampoline te verwijderen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/4356

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats]

(gemachtigde: mr. D. van de Water).

Samenvatting

Verzoekster heeft een trampoline geplaatst op de grasstrook achter haar woning. Het college heeft verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd en haar verzocht de trampoline te verwijderen en verwijderd te houden. Verzoekster is het niet eens met dit besluit en heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Zij beroept zich op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Ook heeft zij persoonlijk belang bij het mogen laten staan van de trampoline. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af en geeft verzoekster dus geen gelijk.

Procesverloop

1. Het college heeft verzoekster met het besluit van 14 maart 2025 de last onder bestuursdwang opgelegd met een begunstigingstermijn van twee weken. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 26 mei 2025 heeft het college de last onder bestuursdwang gehandhaafd. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld [1] en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Op 30 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel geschorst en bepaald dat deze voorlopige voorziening vervalt, indien het verzoek om een voorlopige voorziening rechtsgeldig wordt ingetrokken.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
2. Op 29 mei 2024 hebben toezichthouders van de [gemeente] geconstateerd dat op de grasstrook tussen de woning van verzoekster aan het [adres 1] en [adres 2] in [plaats] een trampoline is geplaatst. Volgens de toezichthouders is dit in strijd met artikel 2:10A, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening [plaats] (APV). De trampoline is eigendom van verzoekster. De toezichthouders hebben verzoekster gezegd dat het verboden is om speeltuigen zonder vergunning in de openbare ruimte te plaatsen en haar verzocht de trampoline binnen een hersteltermijn van veertien dagen te verwijderen en verwijderd te houden. Bij de nacontrole op 14 juni 2024 hebben de toezichthouders geconstateerd dat de trampoline nog steeds op het grasveld stond. De bevindingen van de toezichthouders zijn, voorzien van fotomateriaal, vastgelegd in de bestuurlijke rapportage van 30 september 2024.
3. Op 14 oktober 2024 heeft het college verzoekster in kennis gesteld van het voornemen haar een last onder bestuursdwang op te leggen. Verzoekster heeft op 27 oktober 2024 een zienswijze op dit voornemen uitgebracht. Vervolgens heeft het college verzoekster de last onder bestuursdwang opgelegd.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoekster met het plaatsen van een trampoline op een openbare plaats zonder dat hiervoor een vergunning is aangevraagd (en afgegeven) artikel 2:10A, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Het college acht zich daarom bevoegd tot handhaving over te gaan en verzoekster een last onder bestuursdwang op te leggen. Verzoekster wordt gelast om de overtreding te beëindigen door de trampoline zelf van de openbare plaats te verwijderen en verwijderd te houden, met een begunstigingstermijn van veertien dagen. Indien zij hieraan niet voldoet zal de gemeente de trampoline zelf verwijderen en de kosten daarvan op verzoekster verhalen. Volgens het college bestaat geen concreet zicht op legalisatie van de feitelijke situatie. Ook is het college niet gebleken van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
5. Verzoekster kan zich met deze last onder bestuursdwang niet verenigen en beoogt met haar verzoek te bereiken dat het bestreden besluit wordt geschorst, in die zin dat de trampoline mag blijven staan, tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan in beroep.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
7. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang in dit geval wel aanwezig. Als verzoekster niet aan de last voldoet zal bestuursdwang worden toegepast. De kosten daarvan zullen op verzoekster worden verhaald.
Toetsingskader
8. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Bevoegdheid
9. Op grond van artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht is het college bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen indien een overtreding van artikel 2:10A, eerste lid, van de APV wordt geconstateerd.
Beginselplicht tot handhaving
10. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal het bestuursorgaan bij overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel van zijn bevoegdheid tot handhaving (door middel van een last onder bestuursdwang of dwangsom) gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [2]
Is er sprake van een overtreding van artikel 2:10A van de APV?
11. Niet is in geschil dat de trampoline op een openbare plaats, op de grasstrook tussen de woning en [adres 2] , staat. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat volgens vaste rechtspraak [3] de eigendomssituatie op zichzelf niet van belang is voor de vraag of een plaats openbaar is in de zin van de APV. Verzoekster heeft overigens op de zitting erkend dat het perceel niet door verjaring haar eigendom is geworden.
11.1.
Omdat het college geen vergunning heeft gegeven voor het plaatsen van de trampoline op de grasstrook, heeft verzoekster artikel 2:10A, eerste lid, van de APV overtreden. Dat de trampoline mogelijk als vergunningsvrij kan worden gekwalificeerd onder de Omgevingswet, maakt niet dat het college niet handhavend kan optreden op grond van de APV. Omdat de APV is overtreden, is het college bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. Zoals hiervoor is overwogen mag het college slechts van de last onder bestuursdwang afzien indien concreet zicht op legalisatie bestaat of wanneer handhavend optreden vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig is.
Bestaat concreet zicht op legalisatie?
12. Als, zoals in dit geval, op grond van de APV een vergunning nodig is, is voor een concreet zicht op legalisatie in ieder geval vereist dat voor die vergunning een aanvraag is ingediend. [4]
12.1.
Niet is in geschil dat verzoekster niet over een vergunning voor de trampoline als bedoeld in artikel 2:10A, eerste lid, van de APV beschikt en dat zij een dergelijke vergunning ook niet alsnog heeft aangevraagd. Het college heeft op zitting ook verklaard een vergunningsaanvraag te zullen afwijzen, omdat een trampoline wordt gezien als een speeltuig met een hoog veiligheidsrisico. Het college wil niet het risico lopen aansprakelijk te worden gesteld indien zich een veiligheidsincident met de trampoline voordoet. De voorzieningenrechter stelt daarom vast dat vooralsnog geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Is sprake van bijzondere omstandigheden om van bestuursdwang af te zien?
13. Verzoekster voert aan dat het vertrouwensbeginsel en het beginsel van rechtszekerheid aan het opleggen van een last onder bestuursdwang in de weg staan. Het college heeft de aanwezigheid en het gebruik van de trampoline op de openbare plaats al zo’n 21 jaar stilzwijgend toegestaan. Verzoekster mocht er daarom op vertrouwen dat de trampoline op de grasstrook mocht blijven staan.
13.1.
De omstandigheid dat verzoekster de openbare grasstrook achter haar woning al zo’n 21 jaar in gebruik heeft betekent op zichzelf nog niet dat het college om die reden van handhavend optreden moest afzien. Dat het college gedurende lange tijd geen handhavingsmaatregelen heeft getroffen, brengt niet met zich dat niet meer handhavend mocht worden opgetreden. Het enkele tijdsverloop levert geen bijzondere omstandigheid op. [5] Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het college over de trampoline concrete en ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan, waaraan verzoekster rechtens te honoreren verwachtingen heeft kunnen ontlenen. Het beroep van verzoekster op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel slaagt daarom niet.
14. Verzoekster voert verder aan dat zij zich ongelijk behandeld voelt ten opzichte van vergelijkbare gevallen in haar omgeving waarin niet wordt gehandhaafd.
14.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster deze stelling niet met concrete voorbeelden van gelijke gevallen heeft onderbouwd. Op de zitting heeft verzoekster verklaard eigenlijk geen concrete voorbeelden te kunnen noemen, ook omdat zij anderen niet in de problemen wil brengen. Het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
15. Verzoekster voert tot slot aan dat de trampoline geregeld wordt gebruikt door haar zoon, die vanwege een stoornis in het autistisch spectrum veel baat heeft bij de trampoline en hierdoor fysiek en mentaal beter tot rust komt.
15.1.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de zoon van verzoekster veel baat heeft bij het gebruik van de trampoline. Dit legt echter onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen oordelen dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is in verhouding tot het belang van de openbare orde en veiligheid dat met de handhaving is gediend.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat de schorsing van het bestreden besluit (de ordemaatregel) wordt opgeheven. Verzoekster zal de trampoline moeten verwijderen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verzoekster hiervoor een termijn van twee weken te geven. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

  • De voorzieningenrechter:
  • heft de getroffen ordemaatregel van 30 mei 2025 twee weken na dagtekening van deze uitspraak op.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:21 van de Awb luidt als volgt:
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Gemeentewet
Artikel 125 van de Gemeentewet luidt, voor zover van belang, als volgt:
Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Algemene plaatselijke verordening [plaats] (APV)
Op grond van artikel 1:1, aanhef en onder i, van de APV wordt in de verordening onder
openbare plaatsverstaan hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan.
Artikel 2:10A van de APV – luidt, voor zover van belang, als volgt:
Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college een openbare plaats of openbaar water anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken.
Wet openbare manifestaties
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties wordt in deze wet onder
openbare plaatsverstaan: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.

Voetnoten

1.Dit is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 25/4349.
2.Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:49, en 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:559.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5842, en 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:534.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2735, en 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:614.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8838.