ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9042
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige staandehouding en opheffing van vreemdelingenbewaring
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 juni 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een Iraakse vreemdeling, geboren in 1987. De vreemdeling was op 7 juni 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de vreemdeling onrechtmatig was, omdat het proces-verbaal niet inzichtelijk maakte dat voldaan was aan de eisen van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank stelde vast dat de controle niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de enkele vermelding in het proces-verbaal dat de controle conform artikel 4.17a was uitgevoerd, onvoldoende was. Hierdoor werd de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd geacht.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van de uitspraak. Tevens kende de rechtbank de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 1305,-- voor de onrechtmatige bewaring, bestaande uit € 105,-- voor de dag van de politiecel en € 80,-- voor de vijftien dagen in de huis van bewaring. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 874,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de toepassing van vreemdelingenbewaring en de rechten van vreemdelingen in Nederland.