RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juni 2012 in de zaak tussen
[eiser],
te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. H.J.M. Winkelhuijzen,
de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. P.W.G.M. Christophe.
Bij besluit van 3 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet het pand aan de [adres] (kadastraal bekend [kadastergegevens]) voor de duur van één jaar gesloten.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Voorts heeft eiser bij de voorzieningenrechter van de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 21 december 2011 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser toegewezen en het primaire besluit geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 6 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, maar het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2012. Aldaar waren aanwezig eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres] te [plaats] (pand). Het pand bestaat uit twee verdiepingen. De eerste verdieping is via een vaste trap te bereiken. Voor deze trap is een toegangsdeur geplaatst.
3. Eiser heeft de eerste verdieping verhuurd aan [huurder].
4. In de op ambtseed opgemaakte rapportage met BVH-nummer 2011093 van 7 september 2011 staat vermeld dat naar aanleiding van een melding van een medewerker van de politie Brabant Noord op 3 augustus 2011 bij het hennepteam het vermoeden van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in een pand aan de [weg A] te [plaats] is ontstaan. Door Enexis B.V. (hierna: Enexis) is een netwerkmeting verricht waaruit bleek dat er een bovenmatig stroomverbruik was met een specifiek patroon zoals gebruikelijk bij een hennepkwekerij. Uit informatie van Enexis bleek dat op de stroomkabel waarop het bovenmatige stroomverbruik werd gemeten de panden [weg A] [nummer ...] t/m [nummer ...] en [weg B] [nummer ...] t/m [nummer ...] waren aangesloten. Op 6 september 2011 werden genoemde panden onderzocht op de aanwezigheid van een hennepkwekerij. In alle genoemde panden met uitzondering van het pand aan de [adres] werden geen hennepkwekerijen aangetroffen. Voorts staat in de rapportage het volgende:
“(…)
<u>Aantreffen hennepkwekerij [adres]:</u>
(…) Op de eerste verdieping van het pand werd in beide ruimten een in gebruik zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De hennepplanten in beide ruimten waren reeds geoogst. Op de assimilatielampen van een ruimte werden twee volgroeide hennepplanten aangetroffen.
(…)
Ruimen hennepkwekerij:
Op 6 september 2011 werd onder toezicht van mij, rapporteur, de aangetroffen hennepkwekerij ontmanteld. Hierbij werden de navolgende goederen in beslag genomen:
* 4 temperatuur regelaars
* 90 assimilatielampen met kappen
* 4 dompelpompen
* 2 hennepplanten
* 8 inbouwventilatoren
* 8 ventilator (tafelmodel)
* 90 transformatoren
* 1 schakelbord met tijdschakelaar
* 8 elektrische kachels
Diefstal stroom:
Op 6 september 2011 werd door een fraude-inspecteur van Enexis BV een onderzoek ingesteld bij de elektriciteitsmeter van het genoemde perceel. Uit dit onderzoek bleek dat de verzegeling verbroken was en dat er een illegale aansluiting was aangelegd. Er was sprake van diefstal van stroom.
Testen hennepplanten:
Op 6 februari 2011 werden de aangetroffen hennepplanten getest. Het testen leverde twee maal een positieve indicatie van hennep op.
(…)
Opmerkingen rapporteur:
(…)
- In de ruimte op de begane grond zakken met potgrond op elkaar waren gestapeld;
- Deze zakken met potgrond van het zelfde merk waren als de aangetroffen zakken op de 1e verdieping;
(…)”.
5. In de op 27 september 2011 op ambtseed opgemaakte aanvullende rapportage, met BVH-nummer 2011093166, staat het volgende:
“(…)
2. Afdrukken kweekpotten en resten hennepplanten:
Op 6 september 2011 bleek tijdens het ingestelde onderzoek dat er op de vloer van de twee kweekruimten (…) twee lagen met rubberen folie was gelegen. Tussen deze lagen folie was een laag vilt geplaatst. Op de bovenzijde van de rubberen folie in de kweekruimte waren afdrukken van de kweekpotten zichtbaar. Deze afdrukken moeten veroorzaakt zijn door gevulde kweekpotten. Op de vloer werden nog enkele kleine resten van hennepplanten aangetroffen. In de kweekruimten werden tevens respectievelijk 351 en 364 lege kweekpotten op elkaar gestapeld aangetroffen. In de kweekpotten waren resten van potgrond aanwezig.
3. Gebruik verdelgingsmiddel:
Op 6 september 2011 bleek bij het betreden van voornoemde kweekruimten dat in elke ruimte een spuitbus met verdelgingsmiddel was geplaatst. Deze spuitbussen waren gebruikt. In de kweekruimten hing ook een penetrante geur van het verdelgingsmiddel. Het verdelgingsmiddel wat gebruikt werd is een middel wat veelal gebruikt wordt tegen ongedierte en ziektes van hennepplanten. Het is, rapporteur, bekend dat door sommige telers van hennep dit verdelgingsmiddel gebruikt wordt na een oogst en voor de start van een nieuwe teelt.
4. Maximaal aantal planten:
Op 6 september werd in elke kweekruimte 45 assimilatie van 400 watt geheel gemonteerd aangetroffen. Onder 1 assimilatielamp van 400 watt kunnen volgens de gegevens via internet maximaal twaalf hennepplanten geplaatst worden. In elke ruimte konden derhalve 45 (lampen van 400 watt) x 12 (hennepplanten) = 540 hennepplanten geplaatst worden.
5. Sporen van eerdere oogst:
Uit het op 6 september 2011 ingestelde onderzoek bleek dat er de navolgende sporen van een eerdere oogst werden waargenomen:
- vervuilde stoffilters van de koolstoffilters;
- een egale stoflaag op de spiegelkappen van de assimilatielampen;
- een egale stoflaag op de bovenzijde van de transformatoren;
- kalkafzetting op de onderzijde van de kweekpotten;
- afdrukken van kweekpotten in de folie van de vloeren kweekruimte;
- twee volgroeide en afgeknipte hennepplanten.
(…)”
6. In de op ambtseed opgemaakte rapportage van 6 februari 2012, met BHV-nummer 2011093166, staat het volgende:
“(…)
Netwerkmeting Enexis:
Op verzoek van de politie werd door Enexis BV tussen 18 augustus 2011 en 25 augustus 2011 een netwerkmeting uitgevoerd. Uit deze netwerkmeting bleek dat er bovenmatig stroomverbruik was met specifieke kenmerken zoals bij een hennepkwekerij. Binnen deze netwerkmeting waren de panden [weg A] [nummer ...] tot en met [nummer ...] te [plaats] en de panden [weg B] [nummer ...] tot en met [nummer ...] te [plaats].
Gezien deze bevindingen van Enexis BV kon er worden geconcludeerd dat er toen een hennepkwekerij in werking was.
(…).”
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de sluiting van het pand gehandhaafd. Volgens verweerder komt hem op grond van artikel 13b van de Opiumwet de bevoegdheid toe het pand te sluiten, omdat – kort gezegd – in het pand een hennepkwekerij in werking is geweest en bedrijfsmatig hennep werd geproduceerd. Verweerder heeft het pand voor een jaar gesloten overeenkomstig het Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente ’s-Hertogenbosch oktober 2008 en het daarop vastgestelde Handhavingsarrangement oktober 2008 (beleid). Volgens verweerder bestaat geen aanleiding met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van dat beleid af te wijken.
8. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet handhavend op te treden, omdat in het pand geen handelsvoorraad hennep is aangetroffen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet slechts ziet op de handel (verkopen, afleveren, verstrekken, dan wel daartoe aanwezig hebben) van de in die bepaling genoemde middelen. Uit de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 februari 2010 (LJN: BL3755) en de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 september 2010 (LJN: BN8193) volgt dat met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet per 1 november 2007 is beoogd illegale verkooppunten aan te pakken en de reikwijdte van die bepaling voortaan uit te doen strekken over meer locaties dan die voorheen door artikel 13b van de Opiumwet werden bestreken. Volgens de evenbedoelde uitspraak van de voorzieningenrechter valt uit de Memorie van Toelichting niet op te maken dat bedoeld is om andere activiteiten dan de verkoop van verdovende middelen aan consumenten, zoals het telen van hennep, onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet te brengen, aldus eiser. Over deze twee beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
9. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
10. Niet in geschil is dat het pand kan worden aangemerkt als een lokaal in de zin van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Hoewel in het pand slechts twee hennepplanten zijn aangetroffen, moet op basis van de hiervoor weergegeven rapportages worden geoordeeld dat aannemelijk is dat in ieder geval in de periode 18 augustus 2011 tot 25 augustus 2011 in het pand een handelshoeveelheid hennep(planten) aanwezig was. In het bijzonder acht de rechtbank van belang dat er naast de twee hennepplanten 715 kweekpotten met resten potgrond zijn aangetroffen, dat die potten afdrukken hadden gemaakt op de bovenzijde van een rubberenfolie waardoor de politie heeft kunnen constateren dat die potten gevuld zijn geweest, dat er resten van hennepplanten zijn aangetroffen, dat een verdelgingsmiddel is gebruikt en dat er in het pand tussen 18 augustus 2011 en 25 augustus 2011 bovenmatig stroomverbruik heeft plaatsgevonden met de specifieke kenmerken van het inwerking zijn van een hennepkwekerij. Anders dan eiser stelt, gaat verweerder er niet van uit dat de hennepkwekerij maar één week in werking is geweest; verweerder gaat er, gezien de Netwerkmeting Enexis, vanuit dat in ieder geval in de periode tussen 18 augustus 2011 en
25 augustus 2011 een hennepkwekerij in het pand in werking was.
11. Op grond van het voorgaande kon verweerder in redelijkheid aannemen dat er hennep in het pand aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Er hoeft naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voorhanden te zijn dat daadwerkelijk hennep is verkocht, afgeleverd of verstrekt vanuit het pand (zie de uitspraak van deze rechtbank van 24 september 2010, hiervoor aangehaald). De enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennep(planten) vormt dus voldoende basis voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dat ten tijde van het onderzoek op 6 september 2011 niet meer dan twee hennenplanten zijn aangetroffen, laat onverlet dat, gezien het voorgaande, een handelshoeveelheid hennep(planten) in het pand aanwezig was (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012, LJN: BV2400). De conclusie is dat verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet tot sluiting van het pand over te gaan. De twee beroepsgronden slagen dus niet.
12. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit een draagkrachtige motivering ontbeert, omdat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op de andere bezwaargronden (dan dat verweerder niet bevoegd is om tot sluiting van het pand over te gaan). Deze beroepsgrond treft doel.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit uitsluitend oog heeft gehad voor de vraag of hij op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was het pand te sluiten. Verweerder heeft nagelaten in het bestreden besluit te reageren op de andere bezwaargronden van eiser. Het beroep van eiser is dus gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
14. De rechtbank ziet vervolgens aanleiding om te onderzoeken of toepassing kan worden gegeven aan haar in artikel 8:72, derde lid, van de Awb, gegeven bevoegdheid om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
15. Het betoog van eiser dat verweerder in strijd handelt met het handhavingsbeleid, omdat in dat beleid staat dat sluiting van een lokaal voor de duur van één jaar alleen dan plaatsvindt indien in dat betreffende lokaal drugshandel is geconstateerd faalt. In het beleid staat dat onder drugshandel wordt verstaan de verkoop, de aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezigheid van drugs in een pand. In aanmerking genomen dat, zoals hiervoor overwogen, een handelshoeveelheid hennep(planten) aanwezig was in het pand, heeft verweerder overeenkomstig het beleid het pand voor de duur van één jaar gesloten.
16. Het betoog van eiser dat het beleid onredelijk is, slaagt evenmin. Uit jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2010, LJN: BN6187) volgt dat de rechter sluitingsbevelen die zijn genomen krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op terughoudende wijze dient te toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingstermijn beschikt verweerder over beslissingsruimte. Gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden mag de burgemeester bij de vaststelling van de sluitingstermijn betrekken de noodzaak om de bekendheid van een inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen, alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen (zie evenbedoelde uitspraak van de Afdeling). Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 24 september 2010, hiervoor aangehaald) is het beleid van verweerder dat een niet voor het publiek toegankelijk lokaal waarin drugshandel ten aanzien van softdrugs is geconstateerd, voor de duur van één jaar wordt gesloten niet kennelijk onredelijk. Dat, zoals eiser heeft aangevoerd, verweerder de door de Afdeling genoemde factoren niet expliciet in het beleid heeft opgenomen, betekent niet dat het beleid om die reden kennelijk onredelijk is. Gezien het voorgaande en in aanmerking genomen de duur van de sluiting van één jaar, bestaat geen grond voor het oordeel dat de toepassing van bestuursdwang in een geval als het onderhavige verder strekt dan tot beëindiging en voorkoming van de door verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geconstateerde overtreding van de Opiumwet. Het betoog van eiser dat in het beleid op geen enkele wijze aandacht is besteed aan de proportionaliteit en subsidiariteit, miskent dat verweerder in het beleid bij het toepassen van bestuursdwang (en meer in het bijzonder wat sluitingstermijnen betreft) onderscheid maakt tussen coffeeshops, woningen en (niet) voor het publiek toegankelijke lokalen en ermee rekening houdt of sprake is van harddrugs of softdrugs.
17. Eiser heeft voorts betoogd dat onverkorte toepassing van het beleid in dit geval onredelijk is. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat het pand op een bedrijventerrein ruim buiten de bebouwde kom ligt, dat de gestelde handel in hennep nooit lang kan hebben geduurd omdat eiser het pand pas op 1 april 2011 heeft verhuurd aan [huurder] en hij eind juni 2011 nog heeft geconstateerd dat het gehuurde conform bestemming als opslagruimte in gebruik was, dat de teelt (en verkoop) van hennep is beëindigd nu eiser op 28 september 2011 de huurovereenkomst met [huurder] heeft beëindigd en eiser het pand weer heeft opgeknapt en geschikt gemaakt voor het beoogde gebruik als bedrijfsruimte en dat eiser belang heeft bij het kunnen gebruiken van de begane grond van het pand voor zijn bedrijfsvoering en bij het onbezwaard kunnen verkopen van de bedrijfsruimte.
18. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De door eiser genoemde omstandigheden moeten worden geacht bij het vaststellen van de beleidsregel te zijn verdisconteerd en zijn dus geen bijzondere omstandigheden. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank dat het (vooral financiële) belang van eiser om het pand – kort gezegd – weer normaal te kunnen gebruiken geldt voor iedere eigenaar van een pand dat met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet wordt gesloten.
19. Tot slot heeft eiser betoogd dat sluiting van het gehele pand voor de duur van een jaar disproportioneel is. Alleen op de eerste verdieping is hennep aangetroffen, terwijl die verdieping solitair te gebruiken is en zelfstandig kan worden afgesloten door de deur die zich bevindt voor de trap die naar de eerste verdieping toe leidt te sluiten. Verder heeft eiser voorgesteld om de eerste verdieping voor de duur van een jaar niet te verhuren en om controle door de politie toe te laten en om het pand binnen een week te ontruimen en af te sluiten en verweerder de sleutels te geven, onder de voorwaarde dat de sluiting onmiddellijk zou worden opgeheven indien en zodra hij het pand had verkocht aan een derde.
20. Ook dit betoog slaagt niet. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat sluiting van het gehele pand disproportioneel is dan wel dat verweerder gehouden was op de voorstellen van eiser in te gaan. De eerste verdieping waar de handelshoeveelheid hennep(planten) aanwezig was en de benedenverdieping waar eiser zijn bedrijfsruimte heeft, behoren tot hetzelfde pand. Gelet hierop en in aanmerking genomen het hiervoor weergegeven doel van artikel 13b van de Opiumwet, hoefde verweerder niet te volstaan met sluiting van alleen de eerste verdieping.
21. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
22. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,00 en wegingsfactor 1). Omdat het primaire besluit niet wordt herroepen komen de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking.
23. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 156,00 dient te worden vergoed.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem betaalde griffierecht ad € 156,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter en mr. D.J. Hutten en mr. E.M. de Stigter, leden in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2012.
<HR ALIGN="left" WIDTH="50%">
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>