De rechter-commissaris merkt op dat waar in de Memorie van Toelichting wordt gesproken van artikel 27, wordt bedoeld het uiteindelijke artikel 28.
In de toelichting op artikel 27, lees 28, staat in de Memorie van Toelichting vermeld:
“(…)
In artikel 27, eerste lid, is de geheimhoudingsplicht neergelegd terzake van de gegevens waarover men ingevolge het voorliggend wetsvoorstel de beschikking krijgt. Uitsluitend ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van het voorliggend wetsvoorstel mogelijk is, geldt deze geheimhouding niet.
In het tweede lid zijn de uitzonderingen opgesomd die gelden ten aanzien van de doorlevering door het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst van gegevens die van het Bureau BIBOB zijn verkregen.
Uiteraard dienen die gegevens te kunnen worden vermeld in de motivering van de beschikking inzake de toekenning of intrekking van een subsidie of vergunning (onderdeel a). Dit geldt evenzeer voor de weigering van de gunning van een overheidsopdracht of van de toestemming tot het contracteren van een onderaannemer, en voor de beslissing tot ontbinding van het contract met de partij aan wie de overheidsopdracht is gegund (onderdeel b). Hierbij geldt evenwel dat het advies van het Bureau BIBOB niet zonder meer in zijn geheel kan worden overgenomen. Door de zinsnede «uitsluitend voorzover dit noodzakelijk is ter motivering» wordt aangegeven dat de doorverstrekking van gegevens slechts in zoverre mogelijk is, dat het moet gaan op gegevens waarop de genomen beslissing is gebaseerd.
Voorts dienen derden die in de motivering worden vermeld door het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst, daaromtrent te kunnen worden geïnformeerd (onderdeel c). Dit onder meer in verband met de in artikel 32, tweede lid, neergelegde verplichting om eveneens de in de beschikking genoemde derde in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Ook hierbij gelden restricties. De derde die in het advies van het Bureau BIBOB is genoemd, maar die niet in de motivering van de beslissing van het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst wordt vermeld, verkrijgt geen gegevens van het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst. De positie van deze niet in de vorenbedoelde motivering genoemde derde wordt reeds afdoende beschermd door de Wet bescherming persoonsgegevens.
Tenslotte dient in dit kader rekening te worden gehouden met de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de Registratiekamer en de rechter (onderdelen d tot en met g). Deze opsomming wijkt af van die in artikel 20, derde lid, onderdeel c, omdat in het onderhavige artikel de rechter apart wordt genoemd. Dit is een uitvloeisel van het verschil in positie tussen het Bureau BIBOB en de ontvanger van het advies. Doordat in artikel 20 is aangegeven dat gegevens in het advies kunnen worden opgenomen, is reeds verzekerd dat deze ook aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Zoals hierboven is aangegeven, behoeven niet alle gegevens die in het advies zijn opgenomen ter motivering daarvan, worden vermeld in de motivering van de door de ontvanger van het advies te nemen beslissing. Dit betekent dat een betrokkene van wie persoonsgegevens bijvoorbeeld in de motivering van de beschikking zijn opgenomen, in voorkomend geval kan betogen dat daarin een onvolledig beeld over hem wordt gegeven dat afwijkt van dat van het advies. In voorkomend geval zal de rechter hierover een uitspraak doen, zodat in dat geval het advies moet kunnen worden overgelegd door het betrokken bestuursorgaan. Artikel 27, tweede lid, onderdeel g, strekt daartoe.
Het derde lid van artikel 27 tenslotte beoogt te bewerkstelligen dat de betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld de motivering van de beslissing waarbij zij belang hebben, te vergelijken met die van het advies van het Bureau BIBOB.
Ingevolge het eerste lid van het onderhavige artikel is ook de betrokkene gehouden tot geheimhouding van de gegevens inzake derden waaromtrent hij de beschikking krijgt ingevolge de toepassing van het BIBOB-instrumentarium. Deze geheimhouding kan evenwel niet gelden ten aanzien van de rechter indien betrokkene in rechte opkomt tegen de beslissing die op grond van de toepassing van het BIBOB-instrumentarium is genomen. Het vierde lid maakt dit mogelijk.
(…)”