ECLI:NL:RBZUT:2010:BM3209
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot ontheffing van het gezag over een minderjarige en voorlopige voogdij
In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de moeder te ontheffen van het gezag over haar minderjarige kind. De kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige recentelijk zijn geëindigd en de moeder zich verzet tegen de ontheffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder het gezag feitelijk niet uitoefent, wat aanleiding gaf om ambtshalve artikel 1:241 lid 2 BW toe te passen. De minderjarige is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, die ook de voorlopige voogdij over de minderjarige op zich zal nemen.
De feiten van de zaak tonen aan dat de moeder geen contact onderhoudt met de minderjarige en niet meewerkt aan de opvoeding. De minderjarige heeft aangegeven dat zij geen contact meer wil met haar moeder en dat de huidige situatie onhoudbaar is. De vader van de minderjarige steunt het verzoek van de Raad, omdat hij het belang van de minderjarige vooropstelt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de minderjarige op te voeden en dat er geen perspectief is op herstel van de relatie tussen moeder en kind.
De rechtbank heeft de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige, met de bevoegdheid om beslissingen te nemen over de persoon en het vermogen van de minderjarige. De maatregel geldt voor een termijn van twaalf weken en vervalt van rechtswege na zes weken, tenzij er voor die tijd een verzoek tot voorziening in het gezag is ingediend. De beschikking is gegeven op 22 april 2010 en is uitvoerbaar bij voorraad.