Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2013 uitspraak gedaan over een verzoek van een belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in een WOZ-procedure. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarfase onredelijk lang had geduurd, aangezien deze de wettelijke termijn overschreed. De rechtbank stelde vast dat de bezwaarfase 8 maanden en 29 dagen had geduurd, terwijl de beroepsfase 20 maanden en 7 dagen in beslag nam. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de eerste aanleg volledig voor rekening van de rechtbank kwam, aangezien er meer dan tweeënhalf jaar was verstreken sinds de ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende recht had op een immateriële schadevergoeding van € 1.000.
De rechtbank overwoog dat de overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken kan leiden tot schadevergoeding, ook als het beroep ongegrond is. De rechtbank benadrukte dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar mag duren, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. In dit geval was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die de lange duur van de procedure rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de zaken met procedurenummers 11/869 en 11/870 niet als één zaak konden worden beschouwd, omdat ze inhoudelijk niet vergelijkbaar waren. De rechtbank besloot de Staat te veroordelen tot betaling van € 1.000 aan de belanghebbende voor de immateriële schade die hij had geleden door de overschrijding van de redelijke termijn.