In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 augustus 2014, werd een beroep behandeld van een besloten vennootschap tegen een besluit van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) inzake een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De eiseres had eerder een verkeersboete ontvangen en verzocht om openbaarmaking van documenten die verband hielden met deze boete. De rechtbank behandelde het beroep in samenhang met meerdere andere zaken en schorste het onderzoek om de CVOM in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken te overleggen. Na het indienen van deze stukken verleenden partijen toestemming om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank oordeelde dat de CVOM niet verplicht was om documenten te vergaren die niet in haar bezit waren, en dat het Wob-verzoek van eiseres niet ontvankelijk was verklaard. De rechtbank concludeerde dat de CVOM terecht had gesteld dat de gevraagde documenten niet onder haar berustten en dat er geen schending van de hoorplicht had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens werd de CVOM veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.