ECLI:NL:RBZWB:2016:4813

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 500
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en aftrek van voorbelasting bij valselijk opgemaakte facturen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 257.545, alsmede een heffingsrente van € 47.731, over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de facturen die de belanghebbende had ingediend valselijk waren opgemaakt en dat er sprake was van fraude. Hierdoor had de belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in de onderhavige periode een eenmanszaak runde op een woonwagenkamp en dat hij handel dreef in auto’s. De inspecteur had bij een onderzoek geconstateerd dat er onjuiste inkoopfacturen waren aangetroffen die betrekking hadden op vermeende marge-inkopen. De rechtbank oordeelde dat de enkele vermelding op een factuur dat het om marge-auto’s ging, onvoldoende was, vooral gezien het feit dat de rechtbank eerder had geoordeeld dat de facturen vals waren.

De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag bevestigd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende wist of had moeten weten dat hij bij fraude betrokken was, gezien de omstandigheden rondom de inkoop van de auto’s en de onjuiste facturen. De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van de belanghebbende verworpen, omdat de controle door de Belastingdienst niet de juistheid van de aangeleverde facturen betrof.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/500
Uitspraak van 1 augustus 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Duitsland),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 september 2007 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer: [aanslagnummer].F01.250.6) opgelegd van € 257.545. In hetzelfde geschrift is tevens € 47.731 heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2014 het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag en heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij faxbericht van 28 januari 2015 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en namens de inspecteur, [verweerder]. Een afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 20 juli 2016 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende runde in de onderhavige periode op het woonwagenkamp ‘[het woonwagenkamp]’ (hierna: het kamp), op het adres [adres 1], een eenmanszaak genaamd ‘[eenmanszaak]’, alwaar hij handel dreef in auto’s en was als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
2.2.
In de periode 2001 tot en met 2004 was door de Belastingdienst voorgeschreven dat iedere handelaar op [het woonwagenkamp] zich diende in te schrijven bij Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbezoekers (hierna: SBBW) en bij SBBW al hun in- en verkopen te laten boeken. Daarvoor legden de ondernemers hun in- en verkoopfacturen over aan SBBW. Ook belanghebbende heeft al zijn inkoop- en verkoopfacturen laten boeken bij SBBW. De administratieve verwerking van de inkoop- en verkoopfacturen vond plaats door de op het kamp aanwezige belastingambtenaren, die deze facturen in een database, het GISO-systeem, verwerkten.
2.3.
Op 7 maart 2002 zijn ten name van belanghebbende 57 inkoopfacturen van auto’s in het GISO-systeem verwerkt. Blijkens de inkoopfacturen zijn deze auto’s in de periode tussen 30 januari 2001 en 25 maart 2002 ingekocht bij de in België gevestigde vennootschap [A BVBA] (hierna: de BVBA) en zijn het marge-auto’s (hoofdstuk 5, afdeling 5, Wet OB). Het totale inkoopbedrag van deze 57 auto’s bedraagt volgens de facturen
€ 1.355.706,01. Van de 57 auto’s zijn volgens de facturen 9 auto’s in 2001 ingekocht en drie auto’s in maart 2002, voor een totaalbedrag van € 72.000.
2.4.
In 2002 heeft belanghebbende als volgt aangiften omzetbelasting gedaan:
tijdvak
omzet hoog
omzet ICV
OB-hoog
OB-ICV
subtotaal OB
voorbel
totaal OB
jan-02
€ 653
€ 5.573
€ 124
€ 1.058
€ 1.182
€ 1.058
€ 124
feb-02
€ 337
€ 5.776
€ 64
€ 1.097
€ 1.161
€ 1.097
€ 64
mrt-02
€ 24.884
€ 1.288.430
€ 4.728
€ 244.801
€ 249.529
€ 244.801
€ 4.728
apr-02
€ 4.789
€ 111.500
€ 910
€ 21.185
€ 22.095
€ 21.185
€ 910
mei-02
€ 0
€ 4.857
€ 0
€ 922
€ 922
€ 922
€ 0
jun-02
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
jul-02
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
aug-02
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
sep-02
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
okt-02
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
nov-02
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
dec-02
€ 158
€ 19.000
€ 30
€ 3.610
€ 3.640
€ 3.610
€ 30
Totaal
€ 30.821
€ 1.435.136
€ 5.856
€ 272.673
€ 278.529
€ 272.673
€ 5.856
2.5.
Op enig moment is bij een onderzoek bij SBBW gebleken dat er boekingen uit het GISO-systeem waren verwijderd. Naar aanleiding hiervan heeft een onderzoek bij belanghebbende plaatsgevonden. In het rapport van dat onderzoek wordt onder meer het volgende vermeld:
“Vergelijking van de door u aangeleverde originele GISO-uitdraaien, de ontvangstenschriftjes BTW van S.B.B.W. en de ingediende aangiften Omzetbelasting heeft het volgende opgeleverd: Over de periode 2000 tot en met 2002 zijn de juiste bedragen op de aangifte Omzetbelasting afgedragen. Er wordt derhalvegéénnaheffingsaanslag Omzetbelasting opgelegd.”
2.6.
In 2006 is de FIOD/ECD een strafrechtelijk onderzoek gestart naar een aantal personen op [het woonwagenkamp], omdat het vermoeden bestond dat zij zich schuldig maakten aan strafbare feiten. Tijdens dit onderzoek is ook belanghebbende in beeld gekomen. In de loop van 2007 is ten aanzien van belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek gestart.
2.7.1.
In de processtukken 2-D-3040 t/m 3043, letter F zijn de facturen opgenomen die afkomstig zijn van de BVBA en die gericht zijn aan belanghebbende. Daarin staat onder meer de volgende informatie over de geleverde auto’s:
factuurdatum
Merk
model
bouwjaar
chassisnummer
30-jan-01
BMW
520-D
22-jun-01
[chassisnummer]
30-jan-01
Mercedes
200-CDI
5-feb-01
[chassisnummer]
30-jan-01
Mercedes
200-CDI
3-jul-01
[chassisnummer]
30-jan-01
Mercedes
200-CDI
18-mei-01
[chassisnummer]
2.7.2.
In het proces-verbaal van bevindingen van de FIOD/ECD inzake de BVBA, codenummer [codenummer] (hierna: het proces-verbaal) staat onder meer het volgende vermeld:
“Volgens de bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 8 maart 2001 nummer [nummer] heeft op [datum] 2001 op de maatschappelijke zetel van [A BVBA], te weten [adres 1] te [plaats X], een bijzondere algemene vergadering plaats gevonden waarin beslist werd:
  • dat [B] voormeld als zaakvoerder wordt ontslagen;
  • dat [C], geboren op [datum] 1943, wonende [adres 1] te [plaats Y] als nieuwe zaakvoerder wordt benoemd en dat deze het dagelijks bestuur aanvaardt;
en

dat de maatschappelijke zetel wordt verplaatst naar het adres [adres 2] te [plaats Z].
(…)
22e Verdachte [C] verklaart in zijn verklaringen afgelegd op, 26, 27 en 28 juni 2007, ondermeer als volgt althans in woorden van gelijke strekking:
  • dat hij nooit in auto’s heeft gehandeld
  • dat hij met een tweetal personen genaamd [D] en [B] naar de kamer van koophandel is geweest in [plaats X];
  • dat [D] de zaak zou overnemen en dat 22e verdachte [C] zaakvoerder zou worden;
  • dat hij op vraag van [D] een kopie van zijn rijbewijs en zijn verblijfsdocument aan hem heeft gegeven;
en

dat hij € 300 van [D] heeft gekregen voor het ritje naar [plaats X]. (…)

3.Gegevens Belastingdienst

Op 17 november 2008 heb ik, verbalisant, het Systeem Intracommunautaire Transacties bevraagd. Volgens dit systeem is [A BVBA] geregistreerd met het VAT-nr. [nummer] op het adres [adres 2] te [plaats Z]. Als begindatum is aangegeven [datum]-1999 en als einddatum [datum]-2002. In de periode januari 2002 tot en met maart 2002, een gedeelte van de periode waarin [A BVBA] betrokken geweest is bij de onderhavige fraude, derhalve het BTW-nummer van [A BVBA] niet meer actief.
3.1.
Informatie uit artikel 5 verzoek
In een via het Centraal Punt BTW-fraude ontvangen antwoord van de Belgische autoriteiten, gedateerd 30 mei 2006, ter zake van een door de Nederlandse autoriteiten gedaan artikel 5 verzoek betreffende [A BVBA], staat ondermeer het volgende te lezen, althans in woorden van gelijke strekking:
(…)
  • dat de maatschappelijke zetel werd verplaatst naar de [adres 2] te [plaats Z] (B);(…)
  • dat tijdens een controle ter zake op 22 november 2001 op het adres [adres 2] te [plaats Z] er geen reële vennootschap meer vastgesteld kon worden en dat de maatschappelijke zetel ondergebracht was op een soort postbusadres;
  • dat op dit adres geen depot aanwezig was waar wagens gestald konden worden,
noch was er een showroom;

dat het adres een woonhuis betrof wat gezien het aantal brievenbussen opgedeeld
moet zijn in verschillende afzonderlijke ruimtes;(…)
3.3.
Opgaaf intracommunautaire leveringen
Ik, 1e verbalisant, heb op 18 november 2008 in het computersysteem ‘Systeem Intracommunautaire Transacties’ onderzoek gedaan naar eventueel door [A BVBA] aangegeven intracommunautaire leveringen aan Nederlandse afnemers gedurende de periode augustus 2001 tot en met maart 2002. Ik heb daarbij vastgesteld dat er in deze periode door [A BVBA] geen intracommunautaire leveringen zijn opgegeven aan Nederlandse afnemers. (…)
6.4.
Verklaring [E], ophalen auto [A BVBA] in opdracht van [belanghebbende]
(…)
[E], getuige 44, verklaarde met betrekking tot het ophalen van auto’s ondermeer als volgt, althans in woorden van gelijke strekking:
  • dat hij op vraag van 25e verdachte [belanghebbende] een auto of 3 heeft afgehaald in Duitsland bij handelaren en dat dit een jaar of 6 of 7 geleden is (…)
  • dat hij de naam [A BVBA] niet kent (…)”
2.8.
In de brief van 11 september 2007 heeft de inspecteur het volgende aan belanghebbende vermeld:
“Uit een door de Belastingdienst/FIOD-ECD kantoor Roermond ingesteld onderzoek zijn over de periode 01 januari 2002 tot en met 31 december 2002 valse danwel onjuiste inkoopfacturen in uw administratie aangetroffen terzake van vermeende marge-inkopen voor een totaal van € 1.355.503.
De aangetroffen facturen hebben echter betrekking op auto’s die vallen onder het normale BTW-regime. (…)”
2.9.
De in de brief van 11 september 2007 vermelde facturen zijn de in 2.3 vermelde facturen die afkomstig zijn van de BVBA voor de levering van de 57 auto’s. De inspecteur heeft bij de onderhavige naheffingsaanslag 19% omzetbelasting nageheven over het bedrag van € 1.355.503.
2.10.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende vervolgd. Bij vonnis van 13 november 2012 heeft de rechtbank Maastricht, parketnummer [parketnummer] wettig en overtuigend bewezen geacht dat belanghebbende:
“- in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003 een deel van de (bedrijfs)administratie van de door belanghebbende gedreven eenmanszaak [eenmanszaak] valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen. Het gaat om: (…)
o 57 inkoopfacturen die volgens de factuuropdruk afkomstig waren van [A BVBA] en gericht aan [belanghebbende] met daarop de volgende vermelding:
“levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. De BTW is niet aftrekbaar. Art. 58 par. 4 Wetboek BTW”, althans voorzien van een vermelding waarmee werd voorgewend en de suggestie werd gewekt dat de margeregeling van toepassing was.”

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag omzetbelasting.
3.4.
De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 216.457.

4.Beoordeling van het geschil

Valse dan wel onjuiste inkoopfacturen
4.1.
Vooropgesteld dient te worden dat belanghebbende de inkoop van de 57 auto’s in maart 2002 heeft aangegeven als intracommunautaire verwervingen en ter zake hiervan in de aangifte eenzelfde bedrag aan voorbelasting in aftrek heeft gebracht.
4.2.
Ingevolge artikel 2 van de Wet OB, wordt op de belasting verschuldigd ter zake van leveringen van goederen en diensten –voor zover hier van belang– in aftrek gebracht de belasting ter zake van de door de ondernemer verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen. De in artikel 2 van de Wet OB bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is volgens artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB de belasting welke in het tijdvak van aangifte verschuldigd is geworden ter zake van door de ondernemer verrichte intracommunautaire verwervingen als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Wet OB mits de ondernemer in het bezit is van een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur.
4.3.
De inspecteur heeft gesteld dat ten aanzien van deze 57 auto’s geen sprake was van op de voorgeschreven wijze opgemaakte facturen en dat sprake is van fraude zodat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting.
4.4.
Gelet op de hiervóór onder 2.7.1 en 2.7.2 vermelde bevindingen en verklaringen uit het proces-verbaal van de FIOD-ECD, in onderlinge samenhang bezien, heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat deze inkoopfacturen valselijk dan wel onjuist zijn opgemaakt. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen door de FIOD is geconstateerd. Dat betekent dat geen sprake is geweest van leveringen door de BVBA. Uit de onder 2.7.2 vermelde bevindingen en verklaringen van [C] (hierna: [C]) en [E] (hierna: [E]) blijkt immers dat (1) [C] vanaf [datum] 2001 zaakvoerder was van de BVBA en heeft verklaard nooit in auto’s te hebben gehandeld; (2) de BVBA in de periode augustus 2001 tot en met maart 2002 geen intracommunautaire leveringen aan Nederlandse afnemers heeft opgegeven en sinds [datum] 2002 niet langer beschikt over een actief btw-nummer en (3) tijdens een controle op 22 november 2001 is geconstateerd dat op het adres van de BVBA geen reële onderneming meer aanwezig was en het adres een woonhuis betrof. Dit alles rechtvaardigt het oordeel dat sprake is geweest van valse facturen en van fraude. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende wist of had moeten weten dat hij bij fraude was betrokken, gezien de grote aantallen auto’s die in betrekkelijk korte tijd zijn gekocht met facturen op naam van de BVBA terwijl het steeds auto’s betrof die afkomstig waren uit Duitsland, de overduidelijk onjuiste vermeldingen op een deel van de facturen van de BVBA - de vier inkoopfacturen van de BVBA met dagtekening 30 januari 2001 hebben immers duidelijk een onjuiste dagtekening nu het bouwjaar van de betreffende auto’s is gelegen na de factuurdatum – en het feit dat belanghebbende zelf opdracht heeft gegeven aan [E] om enkele auto’s, die hij op papier van de BVBA had gekocht, in Duitsland op te halen.
De enkele ontkenning van dit alles kan niet tot een ander oordeel leiden. Belanghebbende heeft dan ook geen recht op aftrek van voorbelasting. (Hoge Raad, 7 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5367 en Hof van Justitie van de EU, 6 juli 2006, zaak C-439/04 en C-440/04 (Kittel en Recolta).
Marge-auto’s?
4.5.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat de auto’s waarop de naheffingsaanslag ziet allemaal margeauto’s zijn. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat belanghebbende dan ten onrechte omzetbelasting ter zake van de intracommunautaire verwervingen van de auto’s heeft aangegeven zodat er ook geen reden is voor de daarmee samenhangende aftrek van die voorbelasting en evenmin voor naheffing daarvan. De margeregeling kan slechts worden toegepast indien aannemelijk is dat de ingekochte goederen aan de wederverkoper (i.c. aan belanghebbende) zijn geleverd door een particulier of een andere ondernemer die als wederverkoper van gebruikte goederen kan worden aangemerkt (artikel 28b, lid 2 Wet OB, wettekst 2002). De inspecteur heeft gemotiveerd en ondersteund door de stukken uit het FIOD-rapport gesteld dat alle auto’s waar het hier om gaat afkomstig zijn van Duitse leasemaatschappijen en dat sprake was van zogenaamde btw-auto’s. Belanghebbende heeft daar tegenover niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van marge-auto’s. Hij heeft geen enkel bewijs aangedragen waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat hij de auto’s heeft gekocht van een particulier of van een ondernemer die als wederverkoper van gebruikte goederen kon worden aangemerkt. De enkele vermelding op een factuur van de BVBA dat sprake is van een marge-auto is onvoldoende bewijs, zeker nu de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat de facturen van de BVBA vals zijn.
Vertrouwensbeginsel
4.6.
Belanghebbende heeft voorts een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij stelt dat de inspecteur door het in 2.5 vermelde rapport bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de aangiften over 2002 als juist waren beoordeeld en dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet slagen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Zoals de inspecteur ter zitting heeft gesteld, werd bij het verwerken van de transacties in het GISO-systeem uitgegaan van de gegevens zoals deze door belanghebbende zelf werden aangedragen. Dat waren de in- en verkoopfacturen die belanghebbende zelf aanleverde. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. Aannemelijk is dan dat de in 2.5 genoemde controle alleen betrekking had op de vraag of alle in- en verkoopfacturen van belanghebbende in het GISO-systeem waren verwerkt en niet mede een controle omvatte naar de juistheid en/of volledigheid van de door belanghebbende aangeleverde bescheiden. Belanghebbende heeft hieraan dan niet het vertrouwen kunnen ontlenen, dat aan hem geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd als werd ontdekt dat de geboekte facturen valse facturen waren, zoals hier het geval is. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat belanghebbende met de aankopen van de BVBA is gestopt nadat de op het kamp aanwezige belastingambtenaren hem dat hadden geadviseerd.
4.8.
Al het overige door belanghebbende gestelde kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.9.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 augustus 2016 door mr. M.W.C. Soltysik, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.A. de Paepe, griffier. Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. M.R.T. Pauwels, rechter.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.