Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
vonnis van de kantonrechter d.d. 10 augustus 2016
[eiseres] ,
het verloop van de procedure
de beoordeling van de zaak
minderjarig waren ten tijde van het afsluiten van hun respectieve effectenlease-overeenkomsten AllRound Sparen 39480398 en AllRound Sparen 39480397[het contract]
en dat de kantonrechter voor het afsluiten daarvan geen machtiging heeft verleend. Uit onze administratie blijkt dat deze effectenlease-overeenkomsten door één van de ouders van beide contractanten zijn ondertekend.”
minderjarigen) blijkt dat het Dexia bekend was dat in zulk geval de machtiging van de kantonrechter vereist is voor het aangaan van de effectenleaseover-eenkomst. Overigens komt Dexia geen beroep toe op onbekendheid met dit vereiste, mocht zij daar bij het aangaan van het contract niet van op de hoogte geweest zijn. Met [eiseres] is de kantonrechter van oordeel dat Dexia een verdergaande onderzoeksplicht had omdat zij wist dat het contract werd afgesloten door een ouder op naam van een minderjarig kind. Daarom had Dexia tevens moeten onderzoeken of de financiële belangen van [eiseres] als minderjarige wel voldoende in acht werden genomen. Dit behoort ex art. 1:345 BW te worden getoetst door de kantonrechter. Dexia had daarom voor het aangaan van het contract moeten vragen om de vereiste rechterlijke machtiging voor het aangaan van het contract. (zo ook: kantonrechter Utrecht d.d. 28 september 2011 ECLI:NL:RBUTR:2011:BW4768 r.o. 5.24). Dit klemt temeer omdat het contract erop neer komt dat er met geleend geld speculatief wordt belegd, hetgeen voor leken niet zonder meer duidelijk behoeft te zijn. Voor minderjarigen behoort niet speculatief belegd te worden (zo ook: HR 1 januari 1998, NJ 1999, 285). Daarom zou de rechterlijke machtiging voor het aangaan van het contract geweigerd hebben moeten worden. Dexia heeft dit destijds kunnen en moeten beseffen en dat zou voor Dexia reeds reden hebben moeten zijn om het contract niet aan te gaan op naam van een minderjarig kind.