In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Nederland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een detacheringsverklaring van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor zijn werkzaamheden in België, maar de inspecteur stelde dat hij premieplichtig was in Nederland voor de premie volksverzekeringen. De rechtbank oordeelde dat de detacheringsverklaring bindend was op basis van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 987/2009, aangezien deze niet was ingetrokken. Hierdoor bleef de sociale zekerheidswetgeving van Nederland van toepassing, ondanks dat de belanghebbende in België werkte.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat de inspecteur terecht de premies volksverzekeringen had geheven. De rechtbank wees ook op de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en kende de belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toe van € 1.000. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 496 en het griffierecht van € 45. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in Nederland premieplichtig was, ondanks zijn beroep op het vertrouwensbeginsel en eerdere uitspraken van de inspecteur.