Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een particuliere verhuurder en de inspecteur van de Belastingdienst over de verhuurderheffing voor het jaar 2014. De belanghebbende, eigenaar van 26 huurwoningen, had bezwaar gemaakt tegen de verhuurderheffing die door de inspecteur was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende belastingplichtig was voor de verhuurderheffing, ondanks haar betoog dat deze heffing enkel bedoeld was voor woningbouwcoöperaties en niet voor particuliere verhuurders. De rechtbank stelde vast dat de wet geen uitzondering maakt voor particuliere verhuurders en dat de verhuurderheffing ook op hen van toepassing is.
De rechtbank behandelde ook de vraag of de verhuurderheffing in strijd was met het eigendomsrecht zoals vastgelegd in het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een schending van de 'fair balance', aangezien de heffing een legitiem doel diende en de wetgever binnen zijn beoordelingsvrijheid handelde. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de heffing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het maken van fiscale onderscheidingen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de verhuurderheffing zoals opgelegd door de inspecteur rechtmatig was. De uitspraak benadrukt de reikwijdte van de verhuurderheffing en de verplichtingen van particuliere verhuurders onder de wetgeving.