6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer] , de persoon die hem in zijn woning onderdak heeft geboden na vertrek uit een afkickkliniek, om het leven gebracht. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van excessief geweld, door meerdere malen met een grote vuisthamer op en tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan, terwijl deze op de bank zat. Na zijn daad is verdachte nog enkele uren in de woning gebleven. Hij heeft toen het slachtoffer nog leefde, een kussen op diens hoofd gelegd, volgens verdachte omdat hij het gorgelende geluid dat het slachtoffer maakte, niet aan kon horen. Hij heeft er toen niet aan gedacht om hulp te halen voor [slachtoffer] . Verdachte heeft, zo verklaart hij, nog een tijd op een bank gezeten in de nabijheid van het slachtoffer. Vervolgens heeft hij de woning opgeruimd en schoongemaakt en heeft hij zichzelf gewassen, naar eigen zeggen om zijn sporen uit te wissen. Daarna heeft hij enkele eigendommen van het slachtoffer, waaronder twee televisies, een voertuig en een telefoon, gestolen en meegenomen, volgens verdachte om zijn daad op een inbraak te laten lijken.
De aanleiding voor dit alles was volgens verdachte een opmerking van [slachtoffer] over drugs die verdachtes dochter zou moeten smokkelen om een drugsschuld van verdachte bij [slachtoffer] in te lossen. Door deze opmerking werd hij boos op [slachtoffer] en heeft hij hem aangevallen en doodgeslagen met de hamer.
Hiermee heeft hij [slachtoffer] het wezenlijke recht op leven ontzegd en heeft hij de kinderen, familie en vrienden van [slachtoffer] hun vader en dierbare voor altijd ontnomen. Hij heeft de nabestaanden onherstelbaar leed en veel pijn en verdriet aangedaan. Dit blijkt wel uit de indringende en emotionele verklaringen die enkele nabestaanden ter zitting hebben voorgelezen. Een dergelijke onherstelbare daad schokt de rechtsorde in hoge mate en wordt gezien als één van de meest ernstige misdrijven die onze strafwet kent. Dit maakt dat uit oogpunt van vergelding en normbevestiging niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank onder meer gelet op de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 4 november 2016, opgesteld door R. Haveman, psycholoog en M.A. Westerborg, psychiater. In het rapport concluderen de psychiater en psycholoog dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van afhankelijkheid van verschillende verdovende middelen en daarnaast een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Omdat hier sprake is van een persisterend patroon van zowel de ziekelijke stoornis als de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, kan worden gesteld dat hiervan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde.
Wanneer het verhaal van verdachte wordt gevolgd moet geconcludeerd worden dat er onduidelijkheid bestaat over zijn gemoedstoestand ten tijde van het ten laste gelegde. Deze onduidelijkheid wordt voor een deel veroorzaakt door het gebrekkig contact met zijn emoties, waardoor het verdachte niet lukt te vertellen wat er is gebeurd. De deskundigen kunnen niet goed begrijpen wat er zich heeft afgespeeld, ook al verklaart verdachte hierover. Ook zijn gedrag na het ten laste gelegde laat ruimte voor veel onduidelijkheid.
De deskundigen kunnen niet aangeven of, en zo ja in welke mate, de stoornis van verdachte doorwerkte in het ten laste gelegde. Uit het verhaal van verdachte blijkt niet van extreme agressieregulatie-problematiek of impulsiviteit. Uit zijn verhaal kan niet worden afgeleid dat verdachte automatisch handelde, maar eerder doelgericht. Verdachte kan en/of wil namelijk niets vertellen over zijn gemoedstoestand voor, ten tijde en na het ten laste gelegde. Er zijn dan ook meerdere delictscenario’s voor te stellen, zijn eigen verhaal inbegrepen.
Gezien bovenstaande overwegingen komen de deskundigen niet tot een advies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid.
De conclusie van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico is, dat dit hoog is wanneer verdachte zonder enige vorm van behandeling zou worden vrijgelaten. Dit verhoogde risico ziet dan voornamelijk op vermogensdelicten. Het precieze recidive risico van het ten laste gelegde geweldsfeit is niet goed te onderbouwen en blijft derhalve onzeker.
Omdat de deskundigen geen doorwerking van de geconstateerde problematiek van verdachte in het ten laste gelegde hebben kunnen onderbouwen, zijn er ook geen aanbevelingen van gedragskundige aard te geven ter beïnvloeding van het recidiverisico.
De deskundigen onthouden zich daarom van een uitspraak over de in te zetten interventies en het gewenste juridisch kader.
De psycholoog en psychiater hebben ter zitting het onderzoek en de rapportage nader toegelicht en hun conclusies gehandhaafd.
Verdachte heeft ook ter zitting niet concreet over zijn gemoedstoestand voor, tijdens en na het ten laste gelegde kunnen of willen verklaren.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum over de stoornis van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, maar het niet kunnen vaststellen van de doorwerking van deze stoornis op het tenlastegelegde, over.
Nu uit gedragsdeskundig onderzoek niet kan worden vastgesteld dat verdachtes ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens zijn gedragskeuzes en gedragingen zodanig beïnvloedden dat het tenlastegelegde mede daaruit verklaard kan worden, zal de rechtbank verdachte als volledig toerekeningsvatbaar aanmerken.
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. De rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte fors geweld op het slachtoffer heeft toegepast. Verdachte heeft verklaard dat de aanleiding was een gesprek over een schuld van verdachte aan het slachtoffer. De sfeer tijdens het gesprek werd steeds grimmiger en op een gegeven moment zou het slachtoffer geopperd hebben dat verdachte zijn dochter wel naar Curaçao kon sturen om drugs naar Nederland te smokkelen. Verdachte is door deze opmerking boos geworden. Wat daar ook van zij, een dergelijke opmerking rechtvaardigt allerminst de explosie van geweld die vervolgens heeft plaats gevonden.
Uit de bevindingen van de deskundigen volgt dat niet vastgesteld kan worden dat er bij verdachte die avond sprake is geweest van een verminderde keuzevrijheid of wilsbeschikking. Verdachte heeft deze gruwelijke daad, naar eigen zeggen gepleegd onder een stressvolle en grimmige situatie, maar dat maakt niet dat hem deze daad niet of niet ten volle kan worden toegerekend.
Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [slachtoffer] in zijn eigen woning, waar verdachte mocht verblijven, om het leven is gebracht. Juist in de eigen woning moet men zich veilig kunnen wanen. Verder houdt de rechtbank rekening met het handelen door verdachte na de doodslag. Deze handelingen waren enkel gericht op het uitwissen van sporen en hadden tot doel dat verdachte niet getraceerd zou worden door de politie. Daarnaast volgt uit de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] nog enige tijd na het toegepaste geweld heeft geleefd. Verdachte heeft zich toen totaal niet om het slachtoffer bekommerd en geen hulp ingeschakeld, of zelf geprobeerd het slachtoffer te helpen. Verdachte heeft ook toen alleen aan zichzelf gedacht en omdat hij het slachtoffer niet kon aanzien en horen, een kussen op het hoofd van het slachtoffer gelegd.
Verdachte is pas een maand na zijn aanhouding gaan verklaren. Al die tijd hebben familie en vrienden in onwetendheid en onzekerheid geleefd over wat er met hun dierbare was gebeurd. Een onwetendheid en onzekerheid die nog steeds doorleeft bij de nabestaanden, aangezien verdachte slechts summier over de feiten heeft verklaard. Dat dit, naast het verlies van hun dierbare, zwaar is voor de nabestaanden blijkt wel uit de emotionele verklaringen die zij ter zitting hebben uitgesproken.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte een fors strafblad heeft, met name op het gebied van drugs- en vermogensdelicten, waaronder ook diefstallen met geweld.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans voor levensdelicten worden opgelegd, hoewel daarbij geldt dat de strafoplegging in dergelijke zaken sterk afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden van het geval. De door de raadsman genoemde uitspraken zijn naar het oordeel van de rechtbank niet redengevend voor deze zaak.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden is en dat niet kan worden volstaan met een straf zoals door de raadsman is bepleit.