ECLI:NL:RBZWB:2017:847

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
02/820270-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Schotanus
  • mr. Van de Wetering
  • mr. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal na fatale geweldsdaad met hamer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de verdachte is beschuldigd van moord en doodslag. De verdachte heeft in de nacht van 26 op 27 februari 2016 in Zundert het slachtoffer, die hem onderdak bood, met een hamer meermalen op het hoofd geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, wat noodzakelijk is voor een veroordeling voor moord. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde moord, maar is hij wel veroordeeld voor doodslag. De rechtbank achtte de doodslag wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en forensisch bewijs. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor diefstal van goederen van het slachtoffer, waaronder televisies en een voertuig. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820270-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 februari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. A. Bals, advocaat te Kloetinge

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2017, waarbij de officier van justitie, mr. Van Setten, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is nader omschreven overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
1.
Hij, in of omstreeks de avond/nacht van 26 op 27 februari 2016 te Zundert,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een dergelijk hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd te slaan;
artikel 289 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij, in of omstreeks de avond/nacht van 26 op 27 februari 2016 te Zundert,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een dergelijk hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd te slaan;
Artikel 287 Wetboek van Strafrecht
2.
Hij op of omstreeks 27 februari 2016 te Zundert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer één of meerdere televisies en/of een gsm en/of een voertuig (Citroën Berlingo), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Artikel 310 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt vast dat verdachte in de nacht van 26 februari 2016 op 27 februari 2016 in Zundert opzettelijk [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) meermalen met een hamer op het hoofd heeft geslagen ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De officier van justitie baseert zich daarbij op het aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer] in zijn woning en de bekennende verklaring van verdachte. Dit bewijs vindt ook steun in de forensische bevindingen. Het sporenbeeld in samenhang met de op onderdelen wisselende verklaring van verdachte maakt weliswaar dat er onduidelijkheid bestaat over de precieze toedracht, maar uit de objectieve bevindingen en de verklaring van verdachte dat hij heeft gehandeld in een opwelling, volgt volgens de officier van justitie niet dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg en dus van voorbedachten rade. Gelet daarop heeft de officier van justitie verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair tenlastegelegde moord. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] acht zij wel bewezen, evenals de onder 2 tenlastegelegde diefstal.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van moord aangezien er onvoldoende bewijs aanwezig is om de aanwezigheid van voorbedachten rade aan te nemen en uit het dossier voldoende blijkt dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waardoor voorbedachten rade niet kan worden aangenomen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ook ten aanzien van de diefstal stelt de raadsman dat deze wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair, moord?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2012:BR2342), HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:963), HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:2761) en ECLI:NL:HR:2016:2907).
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig voor voorbedachten rade. Er is niet komen vast te staan dat verdachte een vooropgezet plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven of zich van tevoren gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op het te nemen besluit. Er lijkt veeleer sprake te zijn geweest van een opwelling. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer niet (mede) door verstikking of smoren, maar als gevolg van de hamerslagen op het hoofd is overleden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde moord.
Feit 1 subsidiair, doodslag
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde doodslag en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 2 februari 2017, inhoudende dat hij in de nacht van 26 op 27 februari 2016 meermalen met een hamer op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens - nadat [slachtoffer] was overleden - de hamer in een plastic zak heeft gedaan en met de Citroën Berlingo van [slachtoffer] naar Terneuzen is gereden [1] ;
- de identificatie van het lichaam van [slachtoffer] [2] ;
- het pathologie onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood [3] ;
- het aantreffen van het DNA-profiel van verdachte in bloed op de klink in de woning van [slachtoffer] [4] ;
- het aantreffen van de bebloede hamer in de Citroën Berlingo in Terneuzen [5] ; het aantreffen van bloed van [slachtoffer] op de hamer [6] ;
De rechtbank vindt in het technisch bewijs voldoende ondersteuning voor de bekennende verklaring van verdachte en acht feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 diefstal
Aangezien verdachte ook ten aanzien van de diefstal een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan evenmin vrijspraak is bepleit, zal ook hier worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd op 2 februari 2017, inhoudende dat hij (onder andere) een televisie uit de woonkamer, een televisie uit de slaapkamer, de mobiele telefoon en de Citroën Berlingo heeft meegenomen [7] ;
- de aangifte van diefstal van de Citroën Berlingo [8] ;
- het aantreffen van de Iphone van [slachtoffer] in de Citroen Berlingo [9] ;
- het onderzoek in de woning in de [adres 1] te Zundert [10] ;
- het aantreffen in de woning aan de [adres 2] in Terneuzen van twee televisies van [slachtoffer] [11] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair,
althans indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij,in
of omstreeksde avond/nacht van 26 op 27 februari 2016 te Zundert, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal,met een hamer,
althans een dergelijk hard voorwerp,op en
/oftegen het hoofd te slaan;
2.
Hijop
of omstreeks27 februari 2016 te Zundert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
onder meer één ofmeerdere televisies en
/ofeen gsm en
/ofeen voertuig (Citroën Berlingo),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende
aan [slachtoffer] , in elk gevalaan een ander of anderen dan aan verdachte;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op een aantal uitspraken van het gerechtshof waarin bij bewezenverklaring van doodslag als uitgangspunt een gevangenisstraf van tussen de 6 en 8 jaar is gehanteerd. In het licht van deze jurisprudentie raakt deze zaak de ondergrens van 6 jaar, aldus de raadsman.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer] , de persoon die hem in zijn woning onderdak heeft geboden na vertrek uit een afkickkliniek, om het leven gebracht. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van excessief geweld, door meerdere malen met een grote vuisthamer op en tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan, terwijl deze op de bank zat. Na zijn daad is verdachte nog enkele uren in de woning gebleven. Hij heeft toen het slachtoffer nog leefde, een kussen op diens hoofd gelegd, volgens verdachte omdat hij het gorgelende geluid dat het slachtoffer maakte, niet aan kon horen. Hij heeft er toen niet aan gedacht om hulp te halen voor [slachtoffer] . Verdachte heeft, zo verklaart hij, nog een tijd op een bank gezeten in de nabijheid van het slachtoffer. Vervolgens heeft hij de woning opgeruimd en schoongemaakt en heeft hij zichzelf gewassen, naar eigen zeggen om zijn sporen uit te wissen. Daarna heeft hij enkele eigendommen van het slachtoffer, waaronder twee televisies, een voertuig en een telefoon, gestolen en meegenomen, volgens verdachte om zijn daad op een inbraak te laten lijken.
De aanleiding voor dit alles was volgens verdachte een opmerking van [slachtoffer] over drugs die verdachtes dochter zou moeten smokkelen om een drugsschuld van verdachte bij [slachtoffer] in te lossen. Door deze opmerking werd hij boos op [slachtoffer] en heeft hij hem aangevallen en doodgeslagen met de hamer.
Hiermee heeft hij [slachtoffer] het wezenlijke recht op leven ontzegd en heeft hij de kinderen, familie en vrienden van [slachtoffer] hun vader en dierbare voor altijd ontnomen. Hij heeft de nabestaanden onherstelbaar leed en veel pijn en verdriet aangedaan. Dit blijkt wel uit de indringende en emotionele verklaringen die enkele nabestaanden ter zitting hebben voorgelezen. Een dergelijke onherstelbare daad schokt de rechtsorde in hoge mate en wordt gezien als één van de meest ernstige misdrijven die onze strafwet kent. Dit maakt dat uit oogpunt van vergelding en normbevestiging niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank onder meer gelet op de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 4 november 2016, opgesteld door R. Haveman, psycholoog en M.A. Westerborg, psychiater. In het rapport concluderen de psychiater en psycholoog dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van afhankelijkheid van verschillende verdovende middelen en daarnaast een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Omdat hier sprake is van een persisterend patroon van zowel de ziekelijke stoornis als de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, kan worden gesteld dat hiervan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde.
Wanneer het verhaal van verdachte wordt gevolgd moet geconcludeerd worden dat er onduidelijkheid bestaat over zijn gemoedstoestand ten tijde van het ten laste gelegde. Deze onduidelijkheid wordt voor een deel veroorzaakt door het gebrekkig contact met zijn emoties, waardoor het verdachte niet lukt te vertellen wat er is gebeurd. De deskundigen kunnen niet goed begrijpen wat er zich heeft afgespeeld, ook al verklaart verdachte hierover. Ook zijn gedrag na het ten laste gelegde laat ruimte voor veel onduidelijkheid.
De deskundigen kunnen niet aangeven of, en zo ja in welke mate, de stoornis van verdachte doorwerkte in het ten laste gelegde. Uit het verhaal van verdachte blijkt niet van extreme agressieregulatie-problematiek of impulsiviteit. Uit zijn verhaal kan niet worden afgeleid dat verdachte automatisch handelde, maar eerder doelgericht. Verdachte kan en/of wil namelijk niets vertellen over zijn gemoedstoestand voor, ten tijde en na het ten laste gelegde. Er zijn dan ook meerdere delictscenario’s voor te stellen, zijn eigen verhaal inbegrepen.
Gezien bovenstaande overwegingen komen de deskundigen niet tot een advies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid.
De conclusie van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico is, dat dit hoog is wanneer verdachte zonder enige vorm van behandeling zou worden vrijgelaten. Dit verhoogde risico ziet dan voornamelijk op vermogensdelicten. Het precieze recidive risico van het ten laste gelegde geweldsfeit is niet goed te onderbouwen en blijft derhalve onzeker.
Omdat de deskundigen geen doorwerking van de geconstateerde problematiek van verdachte in het ten laste gelegde hebben kunnen onderbouwen, zijn er ook geen aanbevelingen van gedragskundige aard te geven ter beïnvloeding van het recidiverisico.
De deskundigen onthouden zich daarom van een uitspraak over de in te zetten interventies en het gewenste juridisch kader.
De psycholoog en psychiater hebben ter zitting het onderzoek en de rapportage nader toegelicht en hun conclusies gehandhaafd.
Verdachte heeft ook ter zitting niet concreet over zijn gemoedstoestand voor, tijdens en na het ten laste gelegde kunnen of willen verklaren.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum over de stoornis van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, maar het niet kunnen vaststellen van de doorwerking van deze stoornis op het tenlastegelegde, over.
Nu uit gedragsdeskundig onderzoek niet kan worden vastgesteld dat verdachtes ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens zijn gedragskeuzes en gedragingen zodanig beïnvloedden dat het tenlastegelegde mede daaruit verklaard kan worden, zal de rechtbank verdachte als volledig toerekeningsvatbaar aanmerken.
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. De rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte fors geweld op het slachtoffer heeft toegepast. Verdachte heeft verklaard dat de aanleiding was een gesprek over een schuld van verdachte aan het slachtoffer. De sfeer tijdens het gesprek werd steeds grimmiger en op een gegeven moment zou het slachtoffer geopperd hebben dat verdachte zijn dochter wel naar Curaçao kon sturen om drugs naar Nederland te smokkelen. Verdachte is door deze opmerking boos geworden. Wat daar ook van zij, een dergelijke opmerking rechtvaardigt allerminst de explosie van geweld die vervolgens heeft plaats gevonden.
Uit de bevindingen van de deskundigen volgt dat niet vastgesteld kan worden dat er bij verdachte die avond sprake is geweest van een verminderde keuzevrijheid of wilsbeschikking. Verdachte heeft deze gruwelijke daad, naar eigen zeggen gepleegd onder een stressvolle en grimmige situatie, maar dat maakt niet dat hem deze daad niet of niet ten volle kan worden toegerekend.
Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [slachtoffer] in zijn eigen woning, waar verdachte mocht verblijven, om het leven is gebracht. Juist in de eigen woning moet men zich veilig kunnen wanen. Verder houdt de rechtbank rekening met het handelen door verdachte na de doodslag. Deze handelingen waren enkel gericht op het uitwissen van sporen en hadden tot doel dat verdachte niet getraceerd zou worden door de politie. Daarnaast volgt uit de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] nog enige tijd na het toegepaste geweld heeft geleefd. Verdachte heeft zich toen totaal niet om het slachtoffer bekommerd en geen hulp ingeschakeld, of zelf geprobeerd het slachtoffer te helpen. Verdachte heeft ook toen alleen aan zichzelf gedacht en omdat hij het slachtoffer niet kon aanzien en horen, een kussen op het hoofd van het slachtoffer gelegd.
Verdachte is pas een maand na zijn aanhouding gaan verklaren. Al die tijd hebben familie en vrienden in onwetendheid en onzekerheid geleefd over wat er met hun dierbare was gebeurd. Een onwetendheid en onzekerheid die nog steeds doorleeft bij de nabestaanden, aangezien verdachte slechts summier over de feiten heeft verklaard. Dat dit, naast het verlies van hun dierbare, zwaar is voor de nabestaanden blijkt wel uit de emotionele verklaringen die zij ter zitting hebben uitgesproken.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte een fors strafblad heeft, met name op het gebied van drugs- en vermogensdelicten, waaronder ook diefstallen met geweld.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans voor levensdelicten worden opgelegd, hoewel daarbij geldt dat de strafoplegging in dergelijke zaken sterk afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden van het geval. De door de raadsman genoemde uitspraken zijn naar het oordeel van de rechtbank niet redengevend voor deze zaak.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden is en dat niet kan worden volstaan met een straf zoals door de raadsman is bepleit.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 5.898,= voor feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade, bestaande uit de kosten van de uitvaart, grafsteen en grafrecht, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd. De schade is ook niet betwist.
Vertegenwoordigd door hun moeder [naam moeder] , hebben de minderjarige kinderen van [slachtoffer] schadevergoeding gevorderd voor feit 1. Voor [naam kind 1] is een schadevergoeding van €10.000,= gevorderd en voor [naam kind 2] een schadevergoeding van €11.900,=, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade wegens gederfd levensonderhoud een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vorderingen zullen worden toegewezen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Het standpunt van de verdediging om rekening te houden met de draagkracht van verdachte en de schadevergoedingsmaatregel daarom niet op te leggen dan wel de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren zodat de nabestaanden aanspraak kunnen maken op het Schadefonds Geweldsmisdrijven, volgt de rechtbank niet. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt in dit kader rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Uit het betoog van de verdediging is van een dergelijk uitzonderlijk geval onvoldoende gebleken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 63, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:doodslag
feit 2:diefstal
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
Vordering [benadeelde partij]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 5.898,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
Vordering [naam kind 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 10.000,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
Vordering [naam kind 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 11.900,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
Schademaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen nabestaanden de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- [benadeelde partij] (feit 1), €5.898,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 64 dagen hechtenis;
- [naam kind 1] (feit 1), € 10.000,= ,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 85 dagen hechtenis;
- [naam kind 2] (feit 1), € 11.900,= , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 94 dagen hechtenis;
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; (BP04A)
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schotanus, voorzitter, mr. Van de Wetering en mr. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2017.

Voetnoten

1.Hierna wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 1603010800.2825.AMB (ordner opsporingsonderzoek) genummerd van 1 t/m 607 dan wel met proces-verbaalnummer PL2000-2016053059 (ordner forensisch onderzoek) genummerd 1 t/m 503
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 132 (ordner opsporingsonderzoek)
3.Rapport NFI d.d. 17 maart 2016 ‘pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ pagina 132-138 (ordner forensisch onderzoek)
4.Rapport NFI d.d. 12 augustus 2016 ‘onderzoek naar biologische sporen en DNA onderzoek n.a.v. aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer] in Zundert op 26 februari 2016’, pagina 157-158 (ordner forensisch onderzoek)
5.Proces-verbaal sporenonderzoek pagina 50-54 (ordner forensisch onderzoek)
6.Rapport NFI d.d. 12 augustus 2016 ‘onderzoek naar biologische sporen en DNA onderzoek n.a.v. aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer] in Zundert op 26 februari 2016’, pagina 160-161 (ordner forensisch onderzoek)
7.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 2 februari 2017
8.Proces-verbaal van aangifte [eigenaar Citroen Berlino] , pagina 200 (ordner opsporingsonderzoek)
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 153-154 (ordner opsporingsonderzoek)
10.Proces-verbaal sporenonderzoek pagina 30, 34 en 35 (ordner forensisch onderzoek)
11.Proces-verbaal aantreffen gestolen goederen, pagina 283