ECLI:NL:RBZWB:2018:5169

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB 17_8040
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering door DUO

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van DUO van 1 november 2017, waarin de herziening en terugvordering van zijn uitwonendenbeurs werd aangekondigd. Eiser ontving een uitwonendenbeurs voor zijn HBO-opleiding, maar DUO stelde vast dat hij vanaf 1 september 2016 op hetzelfde adres als zijn ouders stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiser betoogde dat hij op een ander adres woonde en dat de herziening van zijn beurs niet proportioneel was. Hij voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent studiefinanciering en dat hij administratief nalatig was geweest, maar geen misbruik had gemaakt van de beurs. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitwonendenbeurs, zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigde dat de inschrijving in de BRP op het uitwonendenadres noodzakelijk is. De rechtbank concludeerde dat DUO terecht de beurs had herzien en het teveel ontvangen bedrag had teruggevorderd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/8040 WSFBSF

uitspraak van 30 augustus 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. M.A. de Boer,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs(DUO), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 november 2017 (bestreden besluit) van DUO inzake de herziening en terugvordering van de uitwonendenbeurs.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. DUO heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser volgde een HBO-opleiding en ontving van DUO een uitwonendenbeurs. Vanaf 1 september 2016 stond hij ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres [adres] in [woonplaats2]. Op dit adres stonden ook zijn ouders ingeschreven.
Bij besluit van 11 augustus 2017 (Bericht studiefinanciering 2017, nr. 4, primair besluit) heeft DUO het recht op studiefinanciering van eiser herzien naar de norm voor een thuiswonende vanaf 1 september 2016. Eiser heeft hierdoor een bedrag van € 2.253,35 te veel aan studiefinanciering ontvangen. Dit bedrag is een schuld geworden. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is dat bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Standpunt eiser
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij vanaf 1 september 2016 op een ander adres woonde dan zijn ouders. In het verleden heeft eiser in België gestudeerd en destijds hoefde hij zich niet in te schrijven in de gemeente waar hij woonde. Met de kennis van nu weet hij dat dit een uitzondering is geweest omdat het een studie in het buitenland betrof. Eiser heeft er niet bij stilgestaan om informatie in te winnen over de voorwaarden voor studiefinanciering, omdat hij dacht dat het precies hetzelfde verliep als met zijn buitenlandse studie. Verschillende commerciële websites geven onduidelijke informatie. Nu eiser nagenoeg de gehele periode op een ander adres dan zijn ouders heeft gewoond, beroept hij zich op de hardheidsclausule. De herziening is niet proportioneel. Het lag op de weg van DUO om de adrescontrole direct na de aanvraag om een uitwonendenbeurs te laten plaatsvinden. DUO heeft eiser pas na een jaar op de hoogte gesteld van het feit dat hij vanaf 1 september 2016 geen recht had op een uitwonendenbeurs. Eiser heeft geen misbruik gemaakt van de uitwonendenbeurs en is slechts administratief nalatig geweest. De terugvordering heeft grote financiële gevolgen.
Wettelijk kader
3. Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is,
uitwonende deelnemer: deelnemer die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat de minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, vindt herziening (onder meer) plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
In artikel 11.5 van de Wsf 2000 (hardheidsclausule) is door de wetgever aan de minister de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Het geschil
4.1
In geschil is de herziening van de aan eiser toegekende studiefinanciering naar de norm die geldt voor een thuiswonende studerende en de daaruit voortvloeiende terugvordering.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in september 2016 in de BRP stond ingeschreven op hetzelfde adres als zijn ouders. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY6039) biedt, indien van een verschil in adres van ouder(s) en studerende geen sprake is, de duidelijke tekst van artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 geen ruimte om tot een ander oordeel te komen dan dat de studerende moet worden aangemerkt als een thuiswonende studerende. Voor het toekennen van betekenis aan de feitelijke woonsituatie biedt het artikel daarbij geen ruimte.
4.3
Eiser stelt bewijs te hebben geleverd voor de stelling dat hij de gehele periode op een ander adres woonde dan dat van zijn ouders. Door DUO wordt hier ook niet aan getwijfeld. Echter, om recht te hebben op de uitwonendenbeurs moet eiser ook ingeschreven staan in de BRP op het uitwonendenadres en mag hij niet op hetzelfde adres als zijn ouders zijn ingeschreven. Hieraan heeft hij niet voldaan.
Eiser heeft in de van belang zijnde periode dan ook niet voldaan aan de verplichtingen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende, zoals door de wetgever is bepaald in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. Derhalve is eiser in die periode volgens de wet niet aan te merken als een uitwonende studerende. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 is eiser aan te merken als thuiswonende studerende.
5.1
De rechtbank overweegt voorts, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 21 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1890) dat de wetgever in artikel 1.5 van de Wsf 2000 geen algemene uitzondering heeft opgenomen voor gevallen waarin verwijtbaarheid ontbreekt ten aanzien van het voldoen aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. Artikel 1.5 van de Wsf 2000 geeft in het tweede lid slechts voor studenten die in het buitenland studeren en gebruik maken van meeneembare studiefinanciering, een uitzondering op de verplichting van artikel 1.5, eerste lid, onder a, van de Wsf 2000.
5.2
De rechtbank overweegt dat de in de Wsf 2000 opgenomen regeling mede tot doel heeft op eenvoudige wijze te kunnen vaststellen of een studerende thuiswonend is. Een (nadere) beoordeling van de feitelijke woonsituatie, bijvoorbeeld middels een huisbezoek, is niet noodzakelijk. In zoverre kan dan ook niet worden gezegd dat het herzieningsbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Nu onverkorte toepassing van de regelgeving in overeenstemming is te achten met wat door de wetgever is beoogd, kan reeds hierom van toepassing van de hardheidsclausule geen sprake zijn.
De gestelde onbekendheid met de regelgeving is geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. Eiser is zelf verantwoordelijk voor een juiste registratie van zijn woonadres. Voor zover eiser heeft betoog dat de informatie die hij op commerciële websites heeft gevonden, niet duidelijk waren, overweegt de rechtbank dat het bij onduidelijkheden op de weg van eiser had gelegen contact te zoeken met DUO.
Dat de adrescontrole niet direct na de aanvraag om een uitwonendenbeurs is uitgevoerd, waardoor de terugvordering tot een hoog bedrag is opgelopen, betekent niet dat DUO niet tot herziening van de uitwonendenbeurs over heeft kunnen gaan. De herziening is het gevolg van het niet (juist) inschrijven van het woonadres in de BRP en de gevolgen hiervan komen voor risico van eiser.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet voldaan aan de verplichting van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000. Uit artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 vloeit in dit geval dwingendrechtelijk voort dat herziening van de uitwonendenbeurs dient plaats te vinden. DUO heeft dan ook terecht het recht op studiefinanciering van eiser herzien door de uitwonendenbeurs te verlagen naar een thuiswonendenbeurs en de te veel ontvangen studiefinanciering van eiser teruggevorderd.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.