ECLI:NL:RBZWB:2018:6439

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
AWB 18_1171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van 8 februari 2018 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin de herziening en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd aangekondigd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 5 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers ontvingen sinds 31 maart 2016 een bijstandsuitkering, maar hebben in de periode van 31 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 ook een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het college heeft vastgesteld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door deze ZW-uitkering niet te melden, wat heeft geleid tot de herziening van de bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 3.521,47 bruto.

Tijdens de zitting op 27 september 2018 hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat zij bij de aanvraag om bijstandsuitkering alle benodigde informatie hadden verstrekt. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet aan hun verplichting om relevante informatie te verstrekken hadden voldaan. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de zes-maandenjurisprudentie, verworpen en geconcludeerd dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de terugvordering heeft ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/1171 PW

uitspraak van 5 november 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser1] en [eiser2] , te [woonplaats] , eisers,

gemachtigde: mr. H.H. Acun,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 8 februari 2018 (bestreden besluit) van het college over de herziening (lees: intrekking) en terugvordering van hun uitkering op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 september 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger1] .

Overwegingen

1.
Feiten.
Eisers ontvangen sinds 31 maart 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een gezin, nadat eiser de maximum uitkeringsduur van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had bereikt. Eiser heeft in het kader van zijn aanvraag op 17 maart 2016 een document ondertekend waarin hij het college heeft gemachtigd om het bedrag dat hij gaat ontvangen vanwege een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) te verrekenen met de door hem ontvangen bijstandsuitkering.
Naar aanleiding van een ontvangen signaal van het Inlichtingenbureau dat eiser een ZW-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft ontvangen, heeft het college een onderzoek ingesteld naar eisers recht op uitkering en de vraag of eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden.
In december 2016 heeft het college aan het UWV gevraagd om gegevens over de inkomsten van eiser te verstrekken. Uit deze gegevens is gebleken dat eiser een ZW-uitkering heeft ontvangen van 31 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 van in totaal € 3.437,62 netto.
Bij besluit van 11 oktober 2017 (primair besluit) heeft het college eisers uitkering herzien (lees: ingetrokken) over de periode van 31 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 en de als gevolg hiervan teveel betaalde uitkering van eisers teruggevorderd tot een bedrag van € 3.521,47 bruto.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 23 januari 2018 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden.
Eisers bestrijden dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden. Eisers stellen dat zij bij de aanvraag om een bijstandsuitkering alle benodigde inlichtingen hebben verstrekt. Daarbij heeft eiser een akte van cessie ondertekend om een eventuele ZW-uitkering te verrekenen met de bijstandsuitkering. Het college heeft blijkbaar verzuimd de cessie in werking te stellen, terwijl eisers niet hebben gemerkt dat er extra bedragen van het UWV werden ontvangen die mogelijk invloed zouden hebben op de bijstandsuitkering. Eisers doen een beroep op de zogenoemde zes-maandenjurisprudentie. Eisers stellen dat indien tijdig was gereageerd door het college er bovendien alleen een netto bedrag zou zijn teruggevorderd. Eisers stellen tenslotte dat het besluit in strijd is met de wet dan wel met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
3.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.
Standpunt college.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat zij in de periode in geding naast een volledige bijstandsuitkering ook een ZW-uitkering ontvingen. De melding bij de aanvraag ontslaat eisers volgens het college niet van de verplichting om bij het college ook de beslissing van het UWV en de betaling van de ZW-uitkering te melden. Verder stelt het college dat geen beroep op de zes-maandenjurisprudentie kan worden gedaan omdat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden.
5.
Oordeel van de rechtbank.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers ZW-uitkering toereikend is om in eisers onderhoud te voorzien, zodat het recht op bijstand terecht is ingetrokken over de periode
31 maart 2016 tot en met 31 mei 2016. Eisers hebben bij het college niet gemeld dat eiser in de periode in geding naast de bijstandsuitkering tevens een ZW-uitkering ontving. Eisers hebben daarmee de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geschonden.
5.2.
Dat eiser bij de aanvraag melding heeft gemaakt van een mogelijk recht op een ZW-uitkering ontslaat hem niet van de verplichting om bij het college te melden dat hem een ZW-uitkering is toegekend. Dat eiser een document heeft ondertekend waarin hij het college heeft gemachtigd om bedragen te verrekenen maakt dit niet anders. De juridische kwalificatie van het betreffende document (akte van cessie of machtiging) is daarbij overigens niet relevant. Eisers ontvingen in de betreffende periode twee uitkeringen, zodat eiser duidelijk heeft moeten zijn dat aan de afgegeven machtiging in ieder geval geen uitvoering was gegeven. Het college heeft erkend dat het document abusievelijk niet naar het UWV is gezonden. Wat daarvan de reden is, is echter in het kader van de inlichtingenplicht evenmin relevant. Eisers hadden moeten melden dat eiser de ZW-uitkering ontving.
5.3.
Indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht is het college gehouden de uitkering in te trekken. In hetgeen eisers aanvoeren ziet de rechtbank geen dringende reden om hiervan af te zien.
5.4.
De zes-maandenjurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen in de tijd wordt beperkt indien het bestuursorgaan geen, onvoldoende of niet tijdig actie heeft ondernomen op een verkregen, voldoende concreet signaal dat (mogelijk) te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt en het bedrag van de ten onrechte verleende uitkering onnodig is opgelopen. Na een dergelijk signaal heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om tot deze actie over te gaan. Over de periode gelegen na die zes maanden kan dan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvorderen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1117).
Onder een voldoende concreet signaal dient te worden verstaan relevante informatie van de belanghebbende waaruit concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout op grond waarvan het bestuursorgaan actie dient te ondernemen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI2112).
Nog afgezien van het feit dat eisers bij het college geen concreet signaal hebben afgegeven dat mogelijk ten onrechte uitkering werd verstrekt, heeft het college in het geval van schending van de inlichtingenplicht de verplichting om terug te vorderen. Anders dan bij een bevoegdheid is er in dat geval geen ruimte om rekening te houden met de zes maandenjurisprudentie.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat als gevolg van de intrekking onverschuldigd een bedrag van € 3.521,47 bruto aan uitkering aan eisers is betaald.
Eisers betogen dat het college ten onrechte de openstaande vordering heeft gebruteerd, omdat het college traag is geweest in de besluitvorming. Als het college tijdig had gereageerd, zou er alleen een netto-bedrag zijn teruggevorderd. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet kunnen loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt inhoudingsplichtige is, worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4880) dient te worden afgezien van de uitoefening van de bevoegdheid tot bruto-terugvordering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.
Zoals hiervoor is overwogen hebben eisers de op hun rustende inlichtingenplicht geschonden en heeft het college als gevolg hiervan terecht de bijstand van eisers ingetrokken. Dit betekent dat de ontstane vordering door toedoen van eisers is ontstaan.
Bovendien komt het voor risico van eisers dat het college pas later op de hoogte is gesteld van de toekenning van de ZW-uitkering en dat het college om die reden daarna pas heeft kunnen besluiten tot terugvordering.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid tot brutering heeft kunnen overgaan.
5.6
Het college is verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering van eisers terug te vorderen tenzij sprake is van een dringende reden.
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in hetgeen eisers hebben aangevoerd terecht geen dringende reden gezien om geheel dan wel gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Verder is niet gebleken van onaanvaardbare sociale en/of financiële omstandigheden nu bij de invordering met de financiële situatie van eisers rekening wordt gehouden.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.L.J. Martens, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.