Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2019 uitspraak gedaan over de beëindiging van het eigenrisicodragerschap van belanghebbende voor de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) per 1 januari 2017. De inspecteur van de Belastingdienst had dit eigenrisicodragerschap beëindigd omdat belanghebbende niet tijdig een garantieverklaring had overgelegd. Belanghebbende had bij brief van 5 juli 2016 al informatie ontvangen over de noodzaak van een nieuwe garantieverklaring, maar deze was pas op 14 februari 2017 ingediend, wat leidde tot de beëindiging van het eigenrisicodragerschap. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had gehandeld en dat er geen ruimte was om de beëindiging achterwege te laten op grond van het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke bepalingen omtrent het indienen van de garantieverklaring als fatale termijnen moeten worden beschouwd, waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid had om hiervan af te wijken. Belanghebbende had ook geen recht op een proceskostenvergoeding, aangezien de rechtbank geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.