ECLI:NL:RBZWB:2020:1754

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
13 april 2020
Zaaknummer
BRE 20/4733
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 27 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die een bijstandsuitkering ontving van Orionis Walcheren, bezwaar maakte tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstandsuitkering. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 februari 2020, waarin zijn aanvraag was afgewezen. Orionis trok dit besluit op 3 maart 2020 in, maar wees de aanvraag opnieuw af op andere gronden. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij zonder inkomen verkeerde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres. De sociale recherche had waarnemingen gedaan die erop wezen dat verzoeker niet op het uitkeringsadres woonde. Verzoeker had een extreem laag waterverbruik en was niet waargenomen op het adres. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet voldeed aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en verzoeker werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek met betrekking tot het eerste besluit.

De voorzieningenrechter benadrukte dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. De voorzieningenrechter wees ook op de noodzaak van een belangenafweging, waarbij de gevolgen van de uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker werden afgewogen tegen het belang van de uitvoering zelf. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/4733 en 20/5370 PW VV

uitspraak van 27 maart 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 februari 2020 (bestreden besluit I) van Orionis over de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voor-ziening te treffen. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/4733 PW VV.
Bij besluit van 3 maart 2020 (bestreden besluit II) heeft Orionis bestreden besluit I ingetrokken. Verzoekers aanvraag is daarbij op een andere grondslag afgewezen. Verzoeker heeft eveneens bezwaar gemaakt tegen bestreden besluit II.
Op 4 maart 2020 heeft verzoeker opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 10 maart 2020 (bestreden besluit III) heeft Orionis deze aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft hier bezwaar tegen gemaakt en hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het verzoek om een voorlopige voorziening als mede gericht tegen dat besluit aan te merken. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/5370 PW VV.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 maart 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Orionis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M. Feijtel. Tevens waren aanwezig buitengewoon opsporingsambtenaren [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] .

Feiten en omstandigheden

1. Verzoeker ontving een bijstandsuitkering van Orionis. Orionis heeft het recht op bijstand bij besluit van 9 oktober 2019 met ingang van 4 augustus 2014 ingetrokken. Er is een bedrag van € 72.656,57 van verzoeker teruggevorderd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 25 november 2019 afgewezen (zaaknummer [kenmerk] VV). Daarbij is geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] , maar niet is gebleken van een gezamenlijke huishouding met [naam partner] . Bij besluit van 2 januari 2020 heeft Orionis verzoekers bezwaar om diezelfde reden gedeeltelijk gegrond verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dat besluit.
Op 1 november 2019 heeft verzoeker een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 12 december 2019 heeft Orionis de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker niet alle gevraagde gegevens, waaronder Paypal-afschriften, heeft overgelegd
.Verzoeker heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 3 januari 2020 afgewezen (zaaknummer BRE [kenmerk] VV). Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Op 30 december 2019 heeft verzoeker opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Orionis heeft verzoeker vervolgens verschillende hersteltermijnen geboden om de nog ontbrekende gegevens over te leggen. Op 30 januari 2020 heeft verzoeker een Paypal-overzicht overgelegd
.In de rapportage van 6 februari 2020 heeft Orionis geconcludeerd dat de verklaringen en eerder aangeleverde bewijzen van verzoeker niet overeenkomen met het Paypal-overzicht. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Orionis heeft de aanvraag van verzoeker daarom bij bestreden besluit I afgewezen.
Bij zijn aanvraag heeft verzoeker [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] opgegeven als zijn uitkeringsadres. Gelet op de bevindingen uit het eerdere onderzoek in het kader van de intrekking heeft Orionis nader onderzoek gedaan. Op basis van een rapport van de sociale recherche van 28 februari 2020 komt Orionis tot de conclusie dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet heeft op het door hem opgegeven uitkeringsadres. Verzoeker heeft daarmee niet voldaan aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij bestreden besluit II heeft Orionis bestreden besluit I ingetrokken en de bijstandsaanvraag van verzoeker om die reden afgewezen.
Verzoeker heeft op 4 maart 2020 opnieuw een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Orionis heeft de aanvraag bij besluit van 10 maart 2020 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens Orionis heeft verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden bij zijn aanvraag vermeld.

Standpunt van verzoeker

2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Verzoeker stelt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] . Hij heeft een sobere, Spartaanse leefstijl. Hij heeft een minimaal waterverbruik omdat hij regenwater opvangt in drie zinken teilen en gebruikt voor zijn huishouding. Als er onvoldoende regenwater is gevallen haalt verzoeker water bij zijn broer die verderop in de straat woont. De woning wordt met name verwarmd met petroleum. Omdat hij vanaf 1 augustus 2019 geen inkomen meer heeft, verwarmt verzoeker zijn keuken de afgelopen maanden via een gaspit. Hij ontvangt zijn post op het adres. Zijn volledige financiële administratie en voorgeschreven medicatie bevindt zich daar. Verzoeker heeft geen uitgebreide garderobe; al zijn kleding was aanwezig ten tijde van het huisbezoek. Er wordt gekookt en er zijn levensmiddelen. Er wordt afval verzameld en de container wordt wekelijks opgehaald. Dit blijkt ook uit de waarnemingen van de sociale recherche. Om vast te stellen of iemand ergens woont is het niet noodzakelijk dat iemand altijd thuis is. Verzoeker is regelmatig op [adres garage] waar hij een garage huurt en [naam partner] bezoekt. Verzoekers auto staat veelal in de buurt van [adres garage] zodat [naam partner] en [naam betrokkene] daar gebruik van kunnen maken. Verzoeker zelf gebruikt de auto alleen voor wekelijkse boodschappen, bezoeken aan de voedselbank en bij hevige regen, omdat hij de kosten voor de benzine niet kan dragen. In tegenstelling tot wat Orionis stelt, kan verzoeker zijn woning wel via de achterdeur betreden en hij gebruikt deze ook. Uit alle stukken die verzoeker heeft aangeleverd, blijkt dat hij in bijstand behoevende omstandigheden verkeert.

Beoordelingskader voorlopige voorziening

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

Wettelijk kader

4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Vrijstelling betaling griffierecht

5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Verzoeker heeft verzocht om een vrijstelling van het betalen daarvan wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft verklaard de afgelopen tijd geen inkomsten te hebben gehad en ook niet te beschikken over vermogen. De voorzieningenrechter heeft die verklaring aannemelijk geacht. Het verzoek om vrijstelling is toegewezen, zodat verzoeker niet in verzuim is met de betaling van het griffierecht.

Spoedeisend belang

6. De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening aan, omdat aannemelijk is dat verzoeker geen inkomen of uitkering ontvangt om te voorzien in zijn levensonderhoud. Orionis bestrijdt het spoedeisend belang ook niet.

Overwegingen

Bestreden besluit I (10 februari 2020) - BRE 20/4733 PW VV
7. In bestreden besluit II heeft Orionis aangegeven dat bestreden besluit I is ingetrokken. Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het verzoek om een voorlopige voorziening mede betrekking op bestreden besluit II. Verzoeker heeft geen belang meer bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit I. Nu het procesbelang is komen te vervallen, zal het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bestreden besluit II (3 maart 2020) - BRE 20/4733 PW VV
8. In geschil is of Orionis verzoekers aanvraag voor een bijstandsuitkering op goede gronden heeft afgewezen. De te beoordelen periode loopt van 30 december 2019 (datum aanvraag bijstand) tot en met 3 maart 2020 (datum van het bestreden besluit).
8.1
Orionis heeft de bijstandsuitkering van verzoeker eerder ingetrokken omdat is geconstateerd dat hij niet woonachtig is op het door hem opgegeven adres aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] . Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand (zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1670). Het is vervolgens aan verweerder om in het kader van de onderzoeksplicht de inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
8.2
Verzoeker heeft bij zijn aanvraag wederom [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] opgegeven als zijn uitkeringsadres. Orionis is daarom opnieuw een onderzoek gestart naar verzoekers woonsituatie. In dat kader heeft de sociale recherche waarnemingen gedaan in de periode van 13 februari 2020 tot en met 27 februari 2020 (de waarnemingsperiode), een huisbezoek afgelegd op 27 februari 2020 en onderzoek gedaan naar het verbruik van water, elektriciteit en gas. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 februari 2020.
8.3
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986) is bij een verbruik van maximaal 7m³ water per jaar per huishouden - ongeacht het aantal personen van dit huishouden - sprake van een extreem laag waterverbruik en rechtvaardigt dit de vooronderstelling dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat verzoeker in de periode van 1 juli 2019 tot en met 27 februari 2020 slechts 1m³ water heeft verbruikt op het uitkeringsadres. Verzoeker heeft ter verklaring van dit extreem lage verbruik gesteld dat hij gebruik maakt van regenwater voor zijn huishouding. In zijn verzoekschrift en ter zitting heeft hij het systeem dat hij daarbij stelt te hanteren nader toegelicht. Hij zou het regenwater opvangen in drie zinken teilen, waarmee hij vervolgens jerrycans vult. Die jerrycans staan in zijn woning en deze gebruikt hij onder andere voor het doorspoelen van het toilet. Uit het rapport van de sociale recherche blijkt dat er is waargenomen dat er drie teilen bij de regenpijp in de achtertuin staan. Daarvan zitten eveneens foto’s in het dossier. Ook zijn er tijdens het huisbezoek drie met water gevulde jerrycans aangetroffen in de woning. Mede gelet op verzoekers consequente verklaringen hierover, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het mogelijk is dat hij dit systeem gebruikt voor zijn watervoorziening. Daarmee is echter nog niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Uit de overige waarnemingen die door de sociale recherche zijn gedaan, blijkt namelijk niet dat deze alternatieve watervoorziening ook werd gebruikt. Uit het rapport blijkt dat de drie teilen in de waarnemingsperiode continu tot de rand gevuld waren met water. Ook de drie jerrycans in de woning waren vol. Als de jerrycans gevuld worden met het regenwater uit de teilen, dan moet er zeker één teil leeg zijn geweest. Verzoeker kan daarom niet gevolgd worden in zijn verklaring voor het extreem lage waterverbruik. Bovendien valt niet in te zien waarom verzoeker water bij zijn broer zou halen als er te weinig regen valt, aangezien hij zelf ook water uit de kraan tot zijn beschikking heeft.
8.4
Verzoeker heeft verder ter zitting gesteld dat hij iedere dag in zijn woning aanwezig is. Voor het hebben van hoofdverblijf op het uitkeringsadres is weliswaar niet vereist dat eiser elke dag daar is, maar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven dient wel daar te liggen. Uit het rapport van de sociale recherche blijkt echter dat hij in de gehele waarnemingsperiode niet bij het uitkeringsadres is gezien. Dit, terwijl de sociale recherche in deze periode op 25 tijdstippen (tussen 6.55 uur en 22.10 uur) bij het uitkeringsadres waarnemingen heeft gedaan. Bij zes pogingen tot het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek werd verzoeker niet thuis aangetroffen. Verzoeker heeft ter zitting gesteld dat hij altijd de voordeur gebruikt om zijn woning te betreden. De sociale recherche heeft in de waarnemingsperiode echter meerdere keren stokjes/papiertjes tussen de voordeur geplaatst, die niet zouden blijven zitten als verzoeker zijn voordeur zou openen. Gebleken is echter dat deze soms meerdere dagen bleven zitten. Hoewel hieruit ook blijkt dat verzoeker soms wel in de woning is geweest, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond hiervan niet aannemelijk worden geacht dat verzoeker zijn hoofdverblijf op dit adres heeft.
8.5
De vooronderstelling dat verzoeker niet zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven uitkeringsadres, wordt ondersteund door het algehele beeld van de staat van de woning. Er zitten grote gaten in het dak. Twee kamers worden gebruikt als opslagplaats voor spullen en zijn daardoor niet bruikbaar. Ook zijn er geen verse levensmiddelen aangetroffen in de woning. De enige verse producten die door de sociale recherche zijn aangetroffen bij het huisbezoek, had verzoeker bij zich in een boodschappentas toen hij arriveerde bij de woning. Orionis heeft ter zitting gesteld dat niet ontkend wordt dat verzoeker af en toe in de woning aanwezig is, maar dat het eerder een opslagplaats betreft dan de plek waar hij daadwerkelijk zijn hoofdverblijf heeft. De voorzieningenrechter kan dit volgen.
8.6
Op grond van de onderzoeksbevindingen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de juistheid van de stelling van verzoeker dat hij zijn hoofdverblijf heeft op [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] niet voldoende gebleken. Verzoeker heeft dan ook niet voldaan aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Naar verwachting kan het bestreden besluit in bezwaar standhouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
Bestreden besluit III (10 maart 2020) – BRE 20/5370 VV PW
9.1
Op 4 maart 2020 heeft verzoeker opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd, welke bij besluit van 10 maart 2020 door Orionis is afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Ter zitting is Orionis akkoord gegaan met de gelijktijdige behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van dat besluit. Daarbij heeft Orionis zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag afgewezen kon worden, omdat er geen sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden. Verzoeker heeft immers zonder nadere toelichting één dag na bestreden besluit II een nieuwe aanvraag ingediend, aldus Orionis. Verzoeker stelt dat Orionis zijn aanvraag niet op grond van artikel 4:6 van de Awb mag afwijzen, nu deze aanvraag strekt tot het verkrijgen van een bijstandsuitkering met ingang van een latere datum. Hij wijst daarbij op de uitspraak van de CRvB van 26 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1117.
9.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat met bestreden besluit II door Orionis een oordeel is gegeven over de periode van 30 december 2019 tot 3 maart 2020. De nieuwe aanvraag ziet op de periode van 4 maart 2020 (datum aanvraag bijstand) tot en met 10 maart 2020 (datum van het bestreden besluit). Daar is nog geen oordeel over gegeven. Er is daarom geen sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar van een situatie waarin een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum. Orionis kan deze nieuwe aanvraag niet met een beroep op artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afwijzen; deze moet in volle omvang worden getoetst en beoordeeld. Het ligt dus op de weg van Orionis om te vragen welke wijziging in de omstandigheden zich heeft voorgedaan, ongeacht het korte tijdsverloop tussen de eerdere afwijzing en de nieuwe aanvraag. Vervolgens is het aan de aanvrager om deze omstandigheden aan te tonen en daarmee zijn stelling dat hij nu wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand te onderbouwen.
9.3
Verzoeker kan daarom worden gevolgd in zijn stelling dat bestreden besluit III onvoldoende is gemotiveerd, maar dit gebrek kan worden hersteld bij de heroverweging in bezwaar. Nu (nog) niet is gebleken dat de woon- en leefomstandigheden van verzoeker ten tijde van het indienen van de aanvraag (in relevante mate) waren gewijzigd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

10. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening betreffende bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening betreffende bestreden besluit II en III af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 27 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.