ECLI:NL:RBZWB:2020:2069

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 18_376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen

Op 7 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de herziening van de WAO-uitkering. Eiser, die sinds 1992 bekend is met wisselende perioden van arbeidsongeschiktheid door psychische en hartklachten, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 december 2017, waarin zijn uitkering werd herzien. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 1 november 2018 gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een begeleider. Na de zitting heeft de rechtbank een onafhankelijk deskundige, mr. J.T.J.A. Klijn, ingeschakeld om de medische situatie van eiser te beoordelen. Klijn concludeerde dat eiser beperkingen heeft, maar ook mogelijkheden om te participeren in loonvormende arbeid. De verzekeringsarts van het UWV was het niet eens met alle conclusies van Klijn, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende inzichtelijk had gemaakt waarom een urenbeperking niet noodzakelijk was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit van het UWV vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 22,34% werd vastgesteld. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/376 WAO

uitspraak van 7 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 december 2017 (bestreden besluit) van het UWV inzake de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en I. Vereggen (begeleider RIBW).
Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend om vervolgens advies in te winnen bij een onafhankelijk deskundige: mr. J.T.J.A. Klijn (verzekeringsarts). Deze heeft onderzoek verricht, waarvan op 30 mei 2019 schriftelijk verslag is uitgebracht. Eiser en het UWV hebben daarop schriftelijk gereageerd. Die reacties heeft de rechtbank aan Klijn voorgelegd en Klijn heeft daarop bij brief van 12 oktober 2019 gereageerd. Vervolgens heeft het UWV op 7 januari 2020 zijn schriftelijke reactie gegeven op de nadere rapportage van Klijn. Het verzekeringsgeneeskundig oordeel is daarbij aangepast, maar dat heeft niet tot een ander besluit geleid. Eiser heeft daarop bij brief van 20 februari 2020 gereageerd.
Nadat de rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen heeft aangegeven dat zij op een tweede zitting willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 27 maart 2020 gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is sinds 1992 bekend met wisselende perioden van arbeidsongeschiktheid vanwege psychische klachten en hartklachten. Eiser is laatstelijk – van 24 augustus 2014 tot 1 maart 2016 – werkzaam geweest als kantinemedewerker in Wsw-verband (Wet sociale werkvoorziening) voor 18 uur per week. Daarnaast ontving hij een WAO-uitkering, die in verband met inkomsten uit arbeid laatstelijk werd uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%.
Op 7 april 2015 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan hart en vaten. Met ingang van 1 maart 2016 – na einde dienstverband – is aan eiser voor wat betreft de WSW-arbeid een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Daarnaast ontving eiser nog steeds de WAO-uitkering. Per 4 april 2017 is de ZW-uitkering beëindigd en is de WAO-uitkering verhoogd.
Bij besluit van 19 april 2017 (primair besluit) heeft het UWV de WAO-uitkering van eiser met ingang van 20 juni 2017 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 juni 2017 heeft vastgesteld op 15 tot 25%
.
3.
Wettelijk kader
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen (artikel 18 van de WAO).
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een UWV-arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
De UWV-arts heeft eiser gezien op het spreekuur en heeft het dossier bestudeerd. De arts heeft gerapporteerd dat uit de medische stukken blijkt dat de cardiale functie en de vasculaire problematiek stabiel zijn en geen beperkingen geven. Eiser heeft ook aangegeven meer mentale problemen te hebben. De arts merkt daarbij op dat eiser echter reeds fors beperkt wordt geacht in persoonlijk en sociaal functioneren. Er is volgens de arts wel sprake van een kwetsbare persoon waardoor, in plaats van een beperking voor samenwerking, hij een beperking krijgt voor conflicthantering en voor het hanteren van emotionele problemen van anderen. Tevens wordt de eerder gegeven beperking onder item 2.12.6 niet meer aangehouden, maar krijgt hij hiervoor vanwege de medicatie wel een beperking voor ‘beroepsmatig autorijden’. Voor de fysieke klachten wordt de beperking voor ‘frequent buigen’ veranderd in ‘gebogen/getordeerd werkzaam zijn’, omdat bij zo’n houding de vaten kunnen worden dichtgedrukt. De arts merkt daarbij op dat eiser niet bekend is met fysieke problematiek waardoor hij niet frequent zou kunnen buigen. Uit preventief oogpunt krijgt eiser vanwege de vaatproblematiek extra beperkingen voor ‘langdurig staan en zitten tijdens het werk’. Naar het oordeel van de arts voldoet eiser niet aan de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’, noch voldoet hij aan de standaard voor een duurbeperking. De medische rapportage is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, zo is onderaan de rapportage vermeld.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 april 2017.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder de door eiser ingebrachte medische informatie van zijn psycholoog, en heeft eiser gezien op de hoorzitting van 21 november 2017. De verzekeringsarts b&b heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de beperkingen en mogelijkheden van eiser niet geheel op juiste wijze zijn aangegeven in de FML van 6 april 2017. Niet kan worden gesteld dat eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Wel dient eiser naar het oordeel van de verzekeringsarts b&b, gelet ook op de in bezwaar ontvangen informatie van de behandelend psycholoog, meer beperkt te worden geacht ten aanzien van de psychische belastbaarheid, namelijk op de volgende items:
 1.9.5 1.9.5 voorspelbare werksituatie;
 1.9.5 2.6 emotionele problemen van anderen hanteren;
 1.9.5 2.9 samenwerken (eigen, afgebakende deeltaak);
 1.9.5 2.12.2 werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten vereist is;
 1.9.5 2.12.5 werk dat geen leidinggevende aspecten bevat.
De verzekeringsarts b&b ziet geen medische reden om een urenbeperking aan te nemen.
De gewijzigde belastbaarheid en beperkingen zijn neergelegd in de FML van 28 november 2017.
De verzekeringsarts b&b heeft verder nog opgemerkt dat aan de WSW-indicatie geen rechten kunnen worden ontleend in het kader van andere beoordelingen.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de FML weliswaar is aangepast in bezwaar, maar dat deze aanpassingen niet in voldoende mate tegemoetkomen aan de bezwaren van eiser. Eiser stelt dat hij nimmer arbeidsgeschikt is geweest. Hij meent op medische gronden volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, zo heeft hij ter zitting toegelicht. Eiser vraagt zich af of het UWV een juiste beoordeling heeft gemaakt. Eiser was immers met behoud van WAO-uitkering werkzaam in Wsw-verband en de inkomsten werden op zijn WAO-uitkering gekort. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij meer beperkt is in persoonlijk en sociaal functioneren dan door de verzekeringsartsen is onderkend, hetgeen volgens hem wordt geobjectiveerd door de begeleiding vanuit het RIBW. In dat verband heeft eiser een verslag van het zogenaamde ‘keukentafelgesprek’ in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning overgelegd. Eiser wijst erop dat het dagelijks leven hem zeer veel energie kost.
Eiser heeft informatie van zijn behandelend cardioloog van 22 januari 2018 overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser is gezien op de polikliniek op 20 december 2017 en dat er sprake was van een cardiaal stabiele situatie onder huidige medicatie en dat het beleid ongewijzigd wordt voortgezet. Eiser heeft tevens stukken overgelegd in het kader van het ‘plan van aanpak WIA’ en een verslag van een keukentafelgesprek in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij daarmee zijn begeleidingsbehoefte heeft willen onderbouwen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (Korošec v. Slovenia, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) heeft eiser gesteld dat het in zijn belang is dat de rechtbank een onafhankelijke deskundige benoemt die onderzoekt of de in bezwaar opgestelde FML recht doet aan zijn situatie. Tevens dient te worden onderzocht of er een arbeidsduurbeperking dient te worden vastgesteld. In dat verband merkt eiser op dat hij enkele uren per dag rust nodig heeft om bij te komen. Tot slot wijst eiser er op dat hij is aangewezen op een gelijkvloerse woning, terwijl hij volgens de verzekeringsarts wel trappen kan lopen.
4.3.
In reactie op het beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b bij rapportage van 19 juni 2018 opgetekend dat de beroepsgronden hem geen aanleiding geven tot wijziging van het verzekeringsgeneeskundig oordeel en/of de vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b merkt op dat de drie door eiser overgelegde stukken in het kader van het ‘plan van aanpak WIA’ geen medische gegevens bevatten. Daarnaast merkt de verzekeringsarts b&b op dat de overgelegde brief van de cardioloog enerzijds duidt op een stabiel cardiaal beeld, anderzijds op een structureel bevredigende cardiale situatie.
In het aanvullend verweerschrift van 17 oktober 2018 heeft het UWV het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen. Het verslag van het keukentafelgesprek bevat geen objectieve medische informatie en is volgens het UWV anamnestisch van aard. Ten aanzien van het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen, heeft het UWV opgemerkt dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben gedaan.
4.4.
De rechtbank heeft het verzoek van eiser om onderzoek door een onafhankelijk deskundige ingewilligd.
De door de rechtbank geraadpleegde deskundige Klijn heeft in zijn rapportage van 26 mei 2019 op basis van eigen onderzoek en de beschikbare medische stukken geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van een beperking van de mogelijkheden om te functioneren als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte. De resterende mogelijkheden zijn volgens Klijn voldoende om te participeren in loonvormende arbeid. Klijn heeft gerapporteerd dat hij kan instemmen met de door de verzekeringsartsen van het UWV vastgestelde belastbaarheid voor persoonlijk en sociaal functioneren. In het verlengde van de door de verzekeringsartsen van het UWV aangenomen beperkingen is eiser volgens Klijn echter ook beperkt voor werk in die zin, dat hij niet mag worden afgeleid door activiteiten van anderen, omdat dit leidt tot bijkomende contacten met anderen, hetgeen een psychisch belastende factor is voor eiser. Tevens dient naar het oordeel van Klijn op basis daarvan een beperking te worden aangenomen voor de specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid, namelijk werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten is vereist (sommige beroepen in de dienstverlening). Klijn heeft verder gerapporteerd dat er een noodzaak bestaat voor een medische urenbeperking van 20 uur per week en 4 uur per dag, vanuit preventieve overwegingen, namelijk het voorkomen van luxatie van psychische klachten. Klijn acht eiser eveneens beperkt voor avond- en nachtwerk, omdat hiervan verondersteld kan worden dat dit psychische klachten kan luxeren.
4.5.
In reactie op het deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts b&b op 5 juli 2019 aangegeven dat hij zich niet kan verenigen met de aangegeven aanvullingen op de FML. Dat eiser niet kan of mag worden afgeleid door activiteiten van anderen, kan de verzekeringsarts b&b niet herleiden uit Klijns eigen onderzoeksbevindingen, maar ook niet rechtstreeks uit de door hem gestelde diagnoses. De verzekeringsarts b&b kan zich wel verenigen met de visie van Klijn dat eiser geen of weinig rechtstreekse klantcontacten aankan. De verzekeringsarts b&b volgt het oordeel van Klijn niet dat eiser ook beperkt moet worden op avond- en nachtwerk en dat er een urenbeperking moet worden toegepast.
4.6.
Eiser heeft in reactie op het deskundigenrapport aangegeven dat hij zich kan vinden in de bevindingen en conclusies van Klijn.
In reactie op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 5 juli 2019 heeft eiser aangegeven dat de verzekeringsarts b&b het deskundigenrapport onjuist heeft geïnterpreteerd. De verzekeringsarts b&b heeft volgens eiser ten onrechte aangenomen dat er sprake is geweest van weinig of summier onderzoek door Klijn. Hij wijst erop dat Klijn dossieronderzoek heeft verricht en dat er een uitgebreide bespreking met eiser heeft plaatsgevonden, waarbij ook sprake is geweest van globaal lichamelijk en psychiatrisch onderzoek. Eiser vindt dat de verzekeringsarts b&b de onderzoeksbevindingen van Klijn onvoldoende inzichtelijk heeft weerlegd. Eiser verzoekt de rechtbank om het deskundigenrapport te volgen omdat de deskundige inzichtelijk en onderbouwd heeft gerapporteerd waarom er meer beperkingen zijn dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, die onder meer uitmonden in een urenbeperking.
4.7.
In reactie op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 5 juli 2019 heeft Klijn gerapporteerd dat de verzekeringsarts b&b is uitgegaan van de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’, maar dat die standaard zogenaamde pseudowetgeving is waaraan hij als deskundige niet gebonden is.
4.8.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd bij rapportage van 2 januari 2020. Hij heeft gerapporteerd dat hij het uitsluitend eens kan zijn met de aanvullende beperking op klantcontacten. Deze wijziging van de belastbaarheid is neergelegd in een nieuwe FML van 1 januari 2020.
Ten aanzien van de door de deskundige aangenomen urenbeperking (vier uur per dag, 20 uur per week) heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat deze preventief is aangenomen, ter voorkoming van luxatie van psychische klachten. De verzekeringsarts b&b is echter van oordeel dat, als eiser werk zou worden aangeboden waarin de sociale interactie voldoende wordt beperkt, niet valt in te zien waarom eiser maar halve dagen zou kunnen werken.
4.9.
In reactie op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 2 januari 2020 heeft eiser aangegeven dat hij geen reden ziet om de deskundige niet te volgen. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 oktober 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG4177) en 5 september 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY7628) waarin de CRvB de deskundige heeft gevolgd.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is op medische gronden. Immers heeft de deskundige geoordeeld dat eiser mogelijkheden heeft om te participeren in loonvormende arbeid, en heeft eiser daarop aangegeven dat hij kan vinden in de conclusies en bevindingen van de deskundige. Ook over de lichamelijke belastbaarheid van eiser bestaat tussen partijen blijkbaar geen verschil van inzicht meer. Partijen verschillen uitsluitend nog van mening over – met name – de urenbeperking, zo valt af te leiden uit de meest recente brief van eiser van 20 februari 2020.
Deskundige Klijn heeft de noodzaak voor een medische urenbeperking gebaseerd op preventieve overwegingen, ter voorkoming van luxatie van de psychische klachten. Klijn heeft op zich terecht opgemerkt dat hij als onafhankelijk deskundige niet gebonden is aan de UWV-standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’. Dat geldt volgens de jurisprudentie van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1528), ook voor de rechtbank. De verzekeringsarts b&b heeft in dit geval echter niet alleen verwezen naar de standaard, maar heeft toegelicht dat, indien eiser zou gaan werken in arbeid waarin rekening wordt gehouden met zijn psychische belastbaarheid zoals neergelegd in de FML, er geen reden is om te vrezen voor luxatie van de psychische beperkingen. De verzekeringsarts b&b heeft het deskundigenrapport op dat punt naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk weerlegd en de rechtbank ervan overtuigd dat een urenbeperking, bovenop de aangenomen beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren, niet noodzakelijk is (zie bijvoorbeeld CRvB 13 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2001:BP0930, i.h.b. r.o. 7.2.1. en 7.2.2.). Hetzelfde geldt voor een beperking ten aanzien van avond- en nachtwerk.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b met het toevoegen van een beperking op klantcontacten voldoende recht heeft gedaan aan het beroep van eiser en aan het deskundigenonderzoek dat door Klijn is verricht. De rechtbank gaat gezien het voorgaande voor de verdere beoordeling dan ook uit van de medische beperkingen die zijn neergelegd in de gewijzigde FML van 1 januari 2020.
4.11
Omdat het in beroep uitgevoerde deskundigenonderzoek heeft geleid tot een wijziging van de vastgestelde belastbaarheid, is sprake van een motiveringsgebrek en dient het beroep om deze reden gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
De rechtbank zal hierna bezien welke consequenties aan de gegrondverklaring en vernietiging moeten worden verbonden.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 28 november 2017 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) en medewerker intern transport (sbc-code 111220).
De arbeidsdeskundige b&b heeft ook kennisgenomen van de gewijzigde FML van 1 januari 2020 en heeft beoordeeld of de in juni 2017 geduide functies met de gewijzigde belastbaarheid nog steeds passend zijn voor eiser. Die vraag heeft de arbeidsdeskundige b&b bevestigend beantwoord. In dat verband heeft hij toegelicht dat in de geduide functies geen directe of rechtstreekse klantcontacten voorkomen.
5.2.
De rechtbank heeft de belasting van de geduide functies vergeleken met de FML en heeft daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in deze functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarom zal de rechtbank ervan uitgaan dat de geselecteerde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 22,34%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 juni 2017 heeft vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
7. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. De vernietiging van het bestreden besluit brengt immers geen verandering in de uitkering.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie naar aanleiding van het deskundigenrapport, met een waarde per punt van € 525,= en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 7 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.