Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 19 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser1]en
[eiser2], te [plaatsnaam] , eisers,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, dat betrekking heeft op hun verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het bestreden besluit dateert van 9 mei 2018 en betreft de openbaarmaking van informatie over vergunningaanvragen die in 2015 en 2016 zijn ingetrokken. De rechtbank heeft op 22 maart 2019 een zitting gehouden, waarbij de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door mr. J.H.P. Hofs. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 9 juli 2019 de heffingsambtenaar de gelegenheid gegeven om een motiveringsgebrek in het besluit te herstellen. De heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd, maar eisers hebben niet gereageerd op deze brief. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting niet nodig was.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar in zijn reactie op de tussenuitspraak het gemeentelijk privacybeleid heeft uiteengezet, waarbij hij stelt dat openbaarmaking van persoonsgegevens van medewerkers ongewenst is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het motiveringsgebrek heeft hersteld en dat de weigering om persoonsgegevens openbaar te maken in lijn is met de jurisprudentie. De rechtbank oordeelt dat het belang van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet in de openbaarheid treden vanwege hun functie.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eisers wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 338,- aan eisers dient te vergoeden en veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.