ECLI:NL:RBZWB:2020:4095

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
AWB 19_2052
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen na vaststelling op € 0,-

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016. De Belastingdienst/Toeslagen had in een besluit van 31 december 2018 de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op € 0,-, wat leidde tot een terugvordering van € 3.997,- aan eerder verstrekte voorschotten. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 16 maart 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 23 juli 2020 is behandeld in de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag terecht op € 0,- heeft vastgesteld. Eiseres voerde echter aan dat de Belastingdienst/Toeslagen een deel van het terug te betalen bedrag op haar ex-echtgenoot zou moeten verhalen, omdat zij slachtoffer was van financiële fraude door hem. De rechtbank merkte op dat deze kwestie buiten de omvang van het geding viel en dat de vraag enkel was of de Belastingdienst/Toeslagen het volledige bedrag aan kinderopvangtoeslag mocht verhalen op eiseres.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen op basis van artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geen ruimte had om van de terugvordering af te zien. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat zij slachtoffer was van fraude, en de rechtbank volgde het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van terugvordering af te zien. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2052 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2018 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor 2016 definitief vastgesteld op € 0,-.
In het besluit van 16 maart 2019 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 juli 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres en mr. A.R. Sheikchote namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Feiten en omstandigheden

1.1
Eiseres heeft op 23 april 2007 met ingang van 1 mei 2007 kinderopvangtoeslag aangevraagd.
1.2
Op 28 december 2015 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2016 verleend van € 3.994,-. Op 14 april 2017 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2016 vastgesteld op € 3.801,-. Vervolgens is op 12 mei 2017 naar aanleiding van een inkomenswijziging het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2016 vastgesteld op € 3.771,-.
1.3
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op diverse momenten bij eiseres om informatie gevraagd voor het kunnen vaststellen van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2016. Eiseres heeft die informatie volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet ingeleverd. Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het primaire besluit de kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 definitief vastgesteld op € 0,-. Hierdoor moet eiseres een bedrag van € 3.997,- aan toegekende voorschotten over het jaar 2016 terugbetalen.

Wettelijk kader

2. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Waar gaat het over in deze zaak?

3.1
Partijen zijn het erover eens dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 terecht op € 0,- heeft vastgesteld en dat dit leidt tot een terugvordering van € 3.997,-. Eiseres vindt dat de Belastingdienst/Toeslagen (een deel van) het terug te betalen bedrag moet verhalen op haar ex-echtgenoot, omdat eiseres slachtoffer is geworden van financiële fraude door haar ex-echtgenoot.
3.2
De rechtbank merkt op dat eiseres in aanloop naar de zitting meerdere brieven heeft ingebracht, waaruit blijkt dat eiseres meerdere malen bepaalde informatie zou hebben opgevraagd bij de Belastingdienst(/Toeslagen) en dat zij moeite zou hebben die informatie te krijgen. Dit heeft zij tijdens de zitting nogmaals duidelijk gemaakt. De rechtbank zal daar in deze zaak echter geen oordeel over kunnen en mogen geven. Dit valt buiten de omvang van het geding. In deze zaak moet (alleen) de vraag worden beantwoord of de Belastingdienst/ Toeslagen het volledige bedrag aan kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 mocht verhalen op eiseres.

De beoordeling door de rechtbank

4.1
In het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen het standpunt ingenomen dat eiseres als aanvrager verantwoordelijk is voor terugbetaling van het gehele bedrag. Artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) biedt volgens de Belastingdienst/Toeslagen juridisch geen ruimte om van de terugvordering af te zien of deze te matigen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarbij gewezen op de destijds vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4179).
4.2
De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in de uitspraak van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3536) tot een andere uitleg van artikel 26 van de Awir is gekomen. Het gevolg van deze andere uitleg is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de terugvordering van toeslagen meer mogelijkheden krijgt om in individuele gevallen maatwerk te leveren. De Belastingdienst/Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen.
4.3
De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak nieuw beleid vastgesteld. Dit nieuwe beleid is opgenomen in het Verzamelbesluit Toeslagen van 22 april 2020 (Stcrt. 2020, nr. 22720). In het verzamelbesluit staat onder andere dat het mogelijk is om bij bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het uitgangspunt is dat de belanghebbende de bijzondere omstandigheden voor matiging moet aandragen en bewijzen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de omstandigheden van eiseres getoetst aan het verzamelbesluit en is tot de conclusie gekomen dat niet is komen vast te staan dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
4.4
De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres – dat zij slachtoffer is geworden van fraude door haar ex-echtgenoot – als een beroep op een bijzondere omstandigheid in de zin van het beleid. Zij heeft deze omstandigheid echter onvoldoende onderbouwd. Tijdens de zitting heeft zij (in algemene zin) verwezen naar de correspondentie met de Belastingdienst/Toeslagen die zij in deze procedure heeft ingebracht en de brieven die zij naar de rechtbank heeft gestuurd, maar hierin is geen objectief bewijs te vinden dat haar ex-echtgenoot fraude heeft gepleegd, dan wel dat eiseres daar slachtoffer van is geworden, dan wel dat dit specifiek betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag over het jaar 2016. Zoals hiervoor is overwogen, lag het wel op haar weg om dit te onderbouwen. Voor zover eiseres doelt op stukken die zij eerder (in het kader van andere procedures) naar de Belastingdienst/Toeslagen heeft gestuurd, kan de rechtbank daar geen oordeel over geven. Deze maken geen onderdeel uit van het dossier in deze zaak en vallen daarmee buiten de omvang van dit geding. Gelet hierop volgt de rechtbank het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat niet is komen vast te staan dat er bijzondere omstandigheden zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Conclusie

5.1
Het beroep is ongegrond.
5.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Skalonjic, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 26 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko), is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Awir, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, de tegemoetkoming uitsluitend wordt toegekend aan de aanvrager.
Op grond van artikel 16, vierde en vijfde lid, van de Awir kan een verleend voorschot worden herzien en kan de herziening leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Op grond van artikel 26 van de Awir is de belanghebbende het bedrag van terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.