2.De feiten
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
a. [eiser] , geboren op [geboorte datum] , verbleef in de periode vanaf ca. 1963 tot ca. 1971 in het jongensinternaat Huize Sint Jozeph te Cadier en Keer;
b. De broeders die destijds werkzaam waren in Huize Sint Jozeph, waaronder wijlen broeder [naam broeder] , behoorden tot de Congregatie van de Priesters van het Heilige Hart van Jezus;
c. De Provinciale Raad van de Congregatie heeft aan broeder [naam broeder] in 1963 een waarschuwing (een monitio) gegeven. Vermoedelijk zag deze monitio op een beschuldiging dat [naam broeder] onzedelijke handelingen met een jongen had gepleegd;
d. Broeder [naam broeder] was in de periode dat [eiser] in Huize Sint Joseph verbleef aldaar werkzaam. Broeder [naam broeder] is op [datum overlijden] overleden.
e. De Commissie Deetman heeft in het kader van haar onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945 tot 2010 tevens onderzoek gedaan naar de gang van zaken binnen Katholieke jongensinternaten waaronder Huize Sint Joseph;
f. Naar aanleiding van het rapport van de Commissie Deetman heeft de Congregatie op 23 april 2012 een bericht op de website van de Congregatie geplaatst, waarin onder meer het volgende is opgenomen: “
Ons gevoel van medeleven gaat op de eerste plaats uit naar de slachtoffers, mensen die jarenlang een afschuwelijke ervaring hebben meegedragen en daar vaak nu nog onder moeten lijden. (…) Ons past ook het concreet proberen nog iets te doen ter ondersteuning, op welke wijze dan ook, in overleg met de slachtoffers. (…) Wij begrijpen hun verzet tegen het begrip “verjaring”; in onze opstelling beroepen wij ons ook niet op “verjaring””;
g. [eiser] heeft op 26 maart 2013 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie seksueel misbruik in de R.-K. Kerk van de Stichting Beheer & Toezicht i.z. Seksueel Misbruik in de R.-K. Kerk in Nederland (verder te noemen de klachtencommissie).
h. De klachtencommissie heeft op 25 oktober 2013 aan de provinciale overste van de Congregatie geadviseerd om de klacht van [eiser] gegrond te verklaren.
De klachtencommissie acht voldoende aannemelijk dat sprake is geweest van seksueel misbruik van [eiser] door wijlen broeder [naam broeder] , gezien de authentieke wijze en de details waarmee [eiser] zijn verhaal heeft verteld en de gegrond verklaarde klachten van andere klagers over seksueel misbruik door wijlen broeder [naam broeder] ;
i. De (plaatsvervangend) provinciaal overste van de Congregatie heeft op 14 november 2013 het advies van de klachtencommissie overgenomen en de klacht van [eiser] jegens wijlen broeder [naam broeder] gegrond verklaard.
j. Vervolgens heeft de compensatiecommissie voor seksueel misbruik in de R.-K. Kerk van de Stichting Beheer & Toezicht i.z. Seksueel Misbruik in de R.-K. Kerk in Nederland (verder te noemen de compensatiecommissie) bij uitspraak van 19 april 2016 geadviseerd om aan [eiser] een vergoeding toe te kennen voor het seksueel misbruik van € 60.000,= ter compensatie van materiele en immateriële schade, waarop in mindering strekte het reeds aan hem betaalde voorschot van € 25.000,=;
k. [eiser] heeft naast de vergoeding van de compensatiecommissie in 2016/2017 tevens een bedrag van € 40.000,= ontvangen ter compensatie van schade vanuit het Schadefonds Geweldsmisdrijven;
l. Bij brief van 2 september 2017 heeft [eiser] de Confederatie aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het seksueel misbruik en mishandelingen door o.a. wijlen broeder [naam broeder] en nog drie andere broeders;
m. De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 23 maart 2018 aan Justus Medische Expertise een verzoek tot opgave van een offerte voor een onderzoek gedaan. In deze brief wordt onder meer het volgende vermeld:
“Ik voeg voor u bij het tussenarrest d.d. 18 oktober 2016 en het eindarrest d.d. 21 februari 2017 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in een soortgelijke kwestie (ook in Huize St. Joseph te Cadier en Keer). Het Hof heeft in het kader van de verjaring onder meer het volgende overwogen: “Zonder nadere onderbouwing (zoals een verklaring van een ter zake deskundige), die niet is gegeven, kan niet worden aanvaard dat (appellant) de gebeurtenissen tijdens zijn verblijf in Huize (huize) waarop hij zijn vordering tot schadevergoeding baseert, niet eerder naar buiten had kunnen brengen.” Bovenstaande behoort het uitgangspunt (en centrale vraag) te zijn voor uw onderzoek.
Naar ondergetekende voorzichtig opmaakt heeft de onzichtbaarheid van de schade (‘toegedekt’ onder de psychische trauma’s) zich in de zaak van cliënt voortgezet totdat de absolute verjaringstermijn in 1992 was verstreken.”
n. [eiser] is op 13 juni 2018 onderzocht door drs. J. Huisman, psychiater werkzaam voor Justus (verder te noemen Huisman). De psychiater vermeldt in zijn rapport de volgende vraagstelling:
“Kon betrokkene om psychische (of andere) redenen als slachtoffer in zijn geheel geen vordering tot schadevergoeding instellen? Meer concreet: kon betrokkene in dat geval voor het verstrijken van de termijn geen rechtsvordering instellen omdat de schade er nog niet was (door psychische, of andere redenen) en nadat de schade zichtbaar was ook niet, omdat op dat moment de vordering tot schadevergoeding was verjaard (door het verstrijken van de geldende verjaringstermijn(en).”
o. Huisman rapporteert op 17 juli 2018 onder meer het volgende: “
Met betrekking tot de absolute verjaringstermijn (1992) kan gesteld worden dat in deze periode de problematiek van betrokkene inzake de posttraumatische stressklachten door betrokkene effectief werd toegedekt door zich met name zich sterk te maken in allerlei procedures die aangespannen zijn door hem. Wel was toen al duidelijk enige persoonlijkheidsproblematiek aan de orde welke enerzijds zeker gerelateerd kan worden aan de traumatisering die had plaatsgevonden, maar ook aan de affectieve verwaarlozing door het missen van het ouderlijk milieu en een normale opvoedingssituatie. (…)
Duidelijk is dat een volledig toestandsbeeld van posttraumatische stressstoornis zich geleidelijk heeft ontwikkeld vanaf 2010 en in ieder geval vanaf 2012 in de periode toen ruchtbaarheid gegeven werd aan de mogelijkheid alsnog in het kader van seksueel misbruik een melding te doen hetgeen betrokkene ook heeft gedaan (…)
In alle redelijkheid kan naar mijn mening dus gesteld worden dat het niet voldoen aan de eisen van het vorderen van een schadeloosstelling binnen de verjaringstermijn bij betrokkene te maken heeft gehad met zeer sterke verdringing van de gebeurtenissen die hij had meegemaakt in Sint Joseph, hetgeen vertaald kan worden als psychische overmacht. Pas vanaf 2012 is betrokkene in staat geweest over de traumatische gebeurtenissen te spreken hetgeen parallel liep met het ontstaan van duidelijke posttraumatische stressklachten met een uitgestelde expressie.”