ECLI:NL:RBZWB:2020:5746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_916
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. C. van der Ent, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 65,07% na een eerdere beoordeling van 63,28%. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluitvorming zorgvuldig te werk is gegaan en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV voldoende onderbouwd was. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen door het UWV waren onderschat en dat er sprake was van reformatio in peius, maar de rechtbank oordeelde dat de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid in zijn voordeel was en dat er geen sprake was van een nadelige wijziging van zijn rechtspositie. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de loongerelateerde WGA-uitkering had toegekend met ingang van 18 juni 2019. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/916 WIA

uitspraak van 19 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend aan eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 18 juni 2019. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,28%.
In het besluit van 20 december 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 65,07%. De hoogte van eisers uitkering is niet gewijzigd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door drs. F. Kaloudis, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.
Eiser is een 42-jarige man, die werkzaam is geweest als productiemedewerker bij [naam onderneming] voor 40 uur per week. Op 20 juni 2017 is hij uitgevallen voor dit werk wegens fysieke- en psychische klachten. Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het UWV aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 11 juli 2017. Bij besluit van 15 juni 2018 heeft het UWV eisers ZW-uitkering – na een eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB) – ongewijzigd voortgezet.
Op 22 maart 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend bij het UWV om een WIA-uitkering. In het primaire besluit heeft het UWV aan hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 18 juni 2019. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,28%.
In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 65,07%. De hoogte van zijn uitkering is niet gewijzigd.
Standpunt eiser
2. Eiser stelt – kort samengevat – dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Hij wijst erop dat in de laatste alinea van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) is opgenomen dat de beperkingen van 7 juni 2018 nog steeds onveranderd aan de orde zijn. Volgens eiser was hij op deze datum nog niet geschikt om arbeid te verrichten, en gezien de aangehaalde passage ziet hij niet in waarom dit nu anders zou zijn. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn klachten een verslag ingediend van therapeut [naam therapeut] van 6 juli 2020. Hij stelt verder dat sprake is van reformatio in peius, nu bij de primaire beoordeling een beperking was aangenomen voor werk met een hoog handelingstempo, terwijl in de bezwaarfase een normaalwaarde is aangegeven op dit punt. Eiser voert ten slotte aan dat de arbeidsdeskundige b&b hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase.
Relevante wettelijke bepalingen
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Het medische onderzoek door het UWV
4.1.
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.2.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 10 april 2019, waar eiser (oriënterend) psychisch werd onderzocht. De verzekeringsarts rapporteert dat bij eiser een geagiteerd depressief beeld is vastgesteld met randpsychotische verschijnselen. Behandeling is ingezet, met tot dusver een beperkt resultaat. In het kader van een EZWB is een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2018 opgesteld, met daarin beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en het arbeidspatroon. Volgens de verzekeringsarts is de medische situatie niet zodanig gewijzigd dat de destijds vastgestelde belastbaarheid moet worden bijgesteld. De behandeling vraagt nog de nodige aandacht, inzet en tijd van eiser. De relatie ziekte, beperking en handicap is duidelijk en het geheel is consistent en plausibel. Er zijn bij eiser voldoende objectieve gegevens om uit te gaan van verminderde mogelijkheden op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Op de overige gebieden zijn er normale functionele mogelijkheden. Deze beperkte functionele mogelijkheden worden volgens de verzekeringsarts voldoende weergegeven in de FML van 7 juni 2018. Eisers medische situatie en functionele mogelijkheden zullen naar verwachting van de verzekeringsarts op lange termijn in belangrijke mate verbeteren en toenemen. De verzekeringsarts heeft eisers belastbaarheid verwoord in een FML van 12 april 2019.
4.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft eiser gezien op de hoorzitting van 24 oktober 2019. Er werd informatie opgevraagd van de behandelend psycholoog en er werd een brief van behandelcoördinator [naam behandelcoordinator] van 14 november 2019 betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft argumenten om de primair vastgestelde belastbaarheid op enkele punten te wijzigen. Volgens hem is sprake van een weliswaar fragiele, maar gestabiliseerde psychomentale toestand. Dit dankzij medicatie en een steunende en gestructureerde behandeling. Als gevolg van bepaalde triggers kan de situatie wel kantelen in negatieve zin. Daarom is het belangrijk om in arbeid stressoren te vermijden die tot verbaal of non-verbaal agressief gedrag kunnen leiden. De primair aangenomen arbeidsbeperkingen en arbeidsvoorwaarden komen hier grotendeels aan tegemoet. Enerzijds is een voorspelbare werksituatie aan te raden omdat sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden bij eiser een te grote uitlokkende prikkel betekenen, dan wel een bedreiging kunnen zijn voor de nu bereikte psychomentale stabilisatie. Anderzijds is er geen medische grond om werk met een hoog handelingstempo te vermijden. In verband met eisers medicatiegebruik moeten wel bepaalde risico’s worden vermeden, zoals niet onbeschermd op hoogte werken, niet werken met of in de buurt van gevaar opleverende machines, en niet beroepsmatig besturen van gemotoriseerde voertuigen. Volgens de verzekeringsarts b&b kan niet worden gesteld dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft. Zijn aangepaste belastbaarheid is opgenomen in een FML van 6 december 2019.
Het arbeidsdeskundige onderzoek door het UWV
5.1.
Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b.
5.2.
Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), Medewerker kleding en textielreiniging (Sbc-code 111161) en Samensteller kunststof- en rubberindustrie (Sbc-code 271130).
5.3.
Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] heeft de primair geduide functies in stand gelaten. Wel heeft hij op basis van deze functies geconcludeerd tot een ander arbeidsongeschiktheidspercentage (65,07%, in plaats van 63,28% zoals vastgesteld door de primaire arbeidsdeskundige).
Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De verzekeringsartsen van het UWV waren blijkens hun rapporten op de hoogte van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn psychische klachten. Beide verzekeringsartsen hebben eiser gezien. Verder werd dossieronderzoek gedaan en informatie uit de behandelend sector opgevraagd en betrokken in de heroverweging. Daarmee acht de rechtbank het medisch onderzoek zoals verricht door het UWV in beginsel voldoende zorgvuldig.
7. Wat eiser aanvoert geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling zoals verricht door de artsen van het UWV. Eiser constateert terecht dat de verzekeringsarts b&b opmerkt dat de beperkingen van 7 juni 2018 nog steeds en onveranderd aan de orde zijn. De primaire verzekeringsarts heeft ook aangesloten bij de FML van 7 juni 2018, zoals vastgesteld bij de EZWB. Dit betekent – anders dan eiser meent – echter niet dat vertrouwen of rechten kunnen worden ontleend aan de gevolgen die destijds zijn verbonden aan deze oude FML. Dat bij de EZWB geen functies konden worden geduid op basis van de vastgestelde belastbaarheid betekent niet dat dit ook niet het geval is bij de (geheel nieuw verrichtte) WIA-beoordeling die centraal staat in deze procedure.
8. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn klachten een verslag ingediend van zijn therapeut [naam therapeut] van 6 juli 2020. Het UWV heeft een nadere reactie ingediend op dit stuk, middels een nader rapport van de verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] van 30 augustus 2020. Daarin wordt naar het oordeel van de rechtbank op steekhoudende wijze onderbouwd dat het verslag van [naam therapeut] geen nieuwe medische informatie bevat en ook overigens geen aanleiding geeft om de conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV onjuist te achten. De rechtbank merkt ten overvloede op dat [naam therapeut] geen medicus is en dat discutabel is of hij zich kan uitlaten over eisers gesteldheid op de peildatum van 18 juni 2019, nu zijn verslag betrekking heeft op de (zeer ruime) periode vanaf 21 april 2017.
9. De enkele omstandigheid dat in de bezwaarfase een in primo aangenomen beperking bij belastbaarheidsaspect 1.9.8 is komen te vervallen, maakt – anders dan eiser meent – niet dat sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius. Doorslaggevend hierbij is dat eiser materieel niet in een nadeligere rechtspositie is gebracht door de heroverweging in bezwaar. De FML is weliswaar aangepast, maar eisers mate van arbeidsongeschiktheid is juist in zijn voordeel gewijzigd van 63,28% naar 65,07% en de hoogte van zijn uitkering is niet gewijzigd. Dat op één deelaspect van de beoordeling van het UWV sprake is van een verslechtering van eisers positie, doet hier niet aan af. De rechtbank wijst hierbij ook op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2783, waarin met betrekking tot het verbod van reformatio in peius werd overwogen dat een toekenningsbesluit op grond van de WIA één ondeelbaar rechtsgevolg kent en dat een dergelijk besluit niet kan worden opgedeeld in van elkaar te onderscheiden besluitonderdelen.
10. Eisers stelling dat de arbeidsdeskundige b&b hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraken van 24 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4078 en 8 april 2020, ECLI: NL:CRVB:2020:900) maakt het enkele feit dat een verzekeringsarts b&b of een arbeidsdeskundige b&b heeft volstaan met dossieronderzoek niet dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. Eiser heeft ter zitting ook niet nader onderbouwd wat een persoonlijk onderhoud met de arbeidsdeskundige b&b in zijn specifieke geval zou hebben toegevoegd.
11. De rechtbank heeft de belasting van de geduide functies vergeleken met de FML van 6 december 2019 en heeft daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van eisers belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank wordt eisers belastbaarheid in deze functies niet overschreden. Op basis van de inkomsten die eiser daarmee zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,07%. Nu eiser geen specifieke arbeidsdeskundige beroepsgronden heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan deze berekening. De rechtbank concludeert daarom dat het UWV eiser op basis van het genoemde arbeidsongeschiktheidspercentage terecht in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 18 juni 2019.
Conclusie
12. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 19 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.