5.3.Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] heeft de primair geduide functies in stand gelaten. Wel heeft hij op basis van deze functies geconcludeerd tot een ander arbeidsongeschiktheidspercentage (65,07%, in plaats van 63,28% zoals vastgesteld door de primaire arbeidsdeskundige).
Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De verzekeringsartsen van het UWV waren blijkens hun rapporten op de hoogte van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn psychische klachten. Beide verzekeringsartsen hebben eiser gezien. Verder werd dossieronderzoek gedaan en informatie uit de behandelend sector opgevraagd en betrokken in de heroverweging. Daarmee acht de rechtbank het medisch onderzoek zoals verricht door het UWV in beginsel voldoende zorgvuldig.
7. Wat eiser aanvoert geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling zoals verricht door de artsen van het UWV. Eiser constateert terecht dat de verzekeringsarts b&b opmerkt dat de beperkingen van 7 juni 2018 nog steeds en onveranderd aan de orde zijn. De primaire verzekeringsarts heeft ook aangesloten bij de FML van 7 juni 2018, zoals vastgesteld bij de EZWB. Dit betekent – anders dan eiser meent – echter niet dat vertrouwen of rechten kunnen worden ontleend aan de gevolgen die destijds zijn verbonden aan deze oude FML. Dat bij de EZWB geen functies konden worden geduid op basis van de vastgestelde belastbaarheid betekent niet dat dit ook niet het geval is bij de (geheel nieuw verrichtte) WIA-beoordeling die centraal staat in deze procedure.
8. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn klachten een verslag ingediend van zijn therapeut [naam therapeut] van 6 juli 2020. Het UWV heeft een nadere reactie ingediend op dit stuk, middels een nader rapport van de verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] van 30 augustus 2020. Daarin wordt naar het oordeel van de rechtbank op steekhoudende wijze onderbouwd dat het verslag van [naam therapeut] geen nieuwe medische informatie bevat en ook overigens geen aanleiding geeft om de conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV onjuist te achten. De rechtbank merkt ten overvloede op dat [naam therapeut] geen medicus is en dat discutabel is of hij zich kan uitlaten over eisers gesteldheid op de peildatum van 18 juni 2019, nu zijn verslag betrekking heeft op de (zeer ruime) periode vanaf 21 april 2017.
9. De enkele omstandigheid dat in de bezwaarfase een in primo aangenomen beperking bij belastbaarheidsaspect 1.9.8 is komen te vervallen, maakt – anders dan eiser meent – niet dat sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius. Doorslaggevend hierbij is dat eiser materieel niet in een nadeligere rechtspositie is gebracht door de heroverweging in bezwaar. De FML is weliswaar aangepast, maar eisers mate van arbeidsongeschiktheid is juist in zijn voordeel gewijzigd van 63,28% naar 65,07% en de hoogte van zijn uitkering is niet gewijzigd. Dat op één deelaspect van de beoordeling van het UWV sprake is van een verslechtering van eisers positie, doet hier niet aan af. De rechtbank wijst hierbij ook op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2783, waarin met betrekking tot het verbod van reformatio in peius werd overwogen dat een toekenningsbesluit op grond van de WIA één ondeelbaar rechtsgevolg kent en dat een dergelijk besluit niet kan worden opgedeeld in van elkaar te onderscheiden besluitonderdelen. 10. Eisers stelling dat de arbeidsdeskundige b&b hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraken van 24 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4078 en 8 april 2020, ECLI: NL:CRVB:2020:900) maakt het enkele feit dat een verzekeringsarts b&b of een arbeidsdeskundige b&b heeft volstaan met dossieronderzoek niet dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. Eiser heeft ter zitting ook niet nader onderbouwd wat een persoonlijk onderhoud met de arbeidsdeskundige b&b in zijn specifieke geval zou hebben toegevoegd. 11. De rechtbank heeft de belasting van de geduide functies vergeleken met de FML van 6 december 2019 en heeft daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van eisers belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank wordt eisers belastbaarheid in deze functies niet overschreden. Op basis van de inkomsten die eiser daarmee zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,07%. Nu eiser geen specifieke arbeidsdeskundige beroepsgronden heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan deze berekening. De rechtbank concludeert daarom dat het UWV eiser op basis van het genoemde arbeidsongeschiktheidspercentage terecht in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 18 juni 2019.
12. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.