In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op huurtoeslag voor het jaar 2018. De Belastingdienst had in een primair besluit van 9 augustus 2019 het recht van eiseres op huurtoeslag vastgesteld op € 0,- en het teveel ontvangen voorschot van € 2.920,- teruggevorderd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 3 februari 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 27 oktober 2020 was eiseres niet aanwezig, maar de Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen overwogen. Eiseres stelde dat haar pensioen, dat zij ontving, buiten beschouwing moest worden gelaten bij de berekening van haar recht op huurtoeslag, omdat het een eenmalige betaling betrof. De Belastingdienst daarentegen stelde dat het pensioen als regulier inkomen moest worden aangemerkt en dat het toetsingsinkomen van eiseres hoger was dan het norminkomen voor huurtoeslag, waardoor er geen recht op huurtoeslag bestond.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst op goede gronden had vastgesteld dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat haar toetsingsinkomen van € 22.556,- boven het norminkomen van € 22.400,- lag. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van de huurtoeslag terecht was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank wees erop dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de terugvordering af te zien of deze te matigen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.