ECLI:NL:RBZWB:2020:6181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5881
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op huurtoeslag voor het jaar 2018. De Belastingdienst had in een primair besluit van 9 augustus 2019 het recht van eiseres op huurtoeslag vastgesteld op € 0,- en het teveel ontvangen voorschot van € 2.920,- teruggevorderd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 3 februari 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2020 was eiseres niet aanwezig, maar de Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen overwogen. Eiseres stelde dat haar pensioen, dat zij ontving, buiten beschouwing moest worden gelaten bij de berekening van haar recht op huurtoeslag, omdat het een eenmalige betaling betrof. De Belastingdienst daarentegen stelde dat het pensioen als regulier inkomen moest worden aangemerkt en dat het toetsingsinkomen van eiseres hoger was dan het norminkomen voor huurtoeslag, waardoor er geen recht op huurtoeslag bestond.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst op goede gronden had vastgesteld dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat haar toetsingsinkomen van € 22.556,- boven het norminkomen van € 22.400,- lag. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van de huurtoeslag terecht was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank wees erop dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de terugvordering af te zien of deze te matigen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5881 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 augustus 2019 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op huurtoeslag voor het jaar 2018 definitief vastgesteld op € 0,-. Het (teveel) ontvangen voorschot huurtoeslag ten bedrage van € 2.920,- wordt teruggevorderd.
In het besluit van 3 februari 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 5 maart 2020, gericht aan de Belastingdienst/Toeslagen, gereageerd op het bestreden besluit. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de brief aangemerkt als beroepschrift en doorgezonden aan de rechtbank.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 oktober 2020. Hierbij was aanwezig [naam verweerder] namens de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt huurtoeslag. Bij voorschotbeschikking van 28 december 2017 is het recht van eiseres op huurtoeslag voor het jaar 2018, op basis van een geschat inkomen van € 17.376,-, vastgesteld op € 2.874,-.
Sinds 1 maart 2018 ontvangt eiseres pensioen van het Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer.
Vanwege een wijziging in de huur is het voorschot huurtoeslag voor 2018 herzien bij besluit van 21 november 2018 en op basis van een geschat inkomen van € 17.376,- vastgesteld op een bedrag van € 2.908,-,
Op 29 mei 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen via de Basisregistratie Inkomen (BRI) de door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde inkomensgegevens van eiseres ontvangen. In de BRI is vastgelegd dat het inkomensgegeven van eiseres over 2018
€ 22.556,- is, zijnde het laatst bepaalde verzamelinkomen.
Bij besluit van 9 augustus 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op huurtoeslag vastgesteld op € 0,- en de uitbetaalde voorschotten huurtoeslag teruggevorderd.
2.
Geschil
In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres op basis van het volledige toetsingsinkomen geen recht heeft op huurtoeslag voor het jaar 2018.
3.
Standpunt eiseres
Eiseres voert aan dat zij wel recht heeft op huurtoeslag. Het door haar ontvangen pensioen ten bedrage van € 5.133,- dient buiten beschouwing gelaten te worden bij de berekening van haar recht op huurtoeslag. Het pensioen betrof een eenmalige betaling en moet gezien worden als afkoopsom van een ouderdoms- of nabestaandenpensioen of als nabetaling van inkomsten uit voorgaande jaren.
4.
Standpunt Belastingdienst/Toeslagen
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat in dit geval sprake is van een regulier pensioen en dat dit niet valt onder inkomsten die buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Daarom is terecht uitgegaan van het volledige toetsingsinkomen, zoals vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst. Nu dit toetsingsinkomen hoger is dan € 22.400,- bestaat er geen recht op huurtoeslag.
5.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is het recht en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
In artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat ter bepaling van de draagkracht voor toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, als bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking wordt genomen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir, artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir en artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het toetsingsinkomen het inkomensgegeven zoals dat is vastgelegd in de BRI.
In artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag (Bht) is (voor zover hier van belang) bepaald dat op verzoek bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing blijven:
a. afkoopsommen van ouderdomspensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet (Pw) en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvpr);
b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
In artikel 14, eerste lid, onder a, van de Wht (zoals dit gold in 2018) is bepaald dat geen huurtoeslag wordt toegekend indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.400,- bij een eenpersoonshuishouden.
In artikel 26 van de Awir is (voor zover hier van belang) bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.
6.
Oordeel van de rechtbank
Recht op huurtoeslag
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de vaststelling van haar verzamelinkomen door de inspecteur van de Belastingdienst niet betwist. Haar verzamelinkomen is het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag. Dit toetsingsinkomen is voor 2018 vastgesteld op € 22.556,-. Het norminkomen (het maximale inkomen) voor het recht op huurtoeslag bij een eenpersoonshuishouden bedroeg in 2018 € 22.400,-. Het beroep van eiseres is erop gericht om een bestanddeel van het toetsingsinkomen, namelijk het ontvangen pensioen, buiten toepassing te laten bij de berekening van de huurtoeslag, met als gevolg een recht op huurtoeslag.
6.2.
De mogelijkheid om ouderdomspensioen af te kopen is neergelegd in artikel 66, eerste lid, van de Pw en artikel 78, eerste lid, van de Wvbr. Uit deze artikelen volgt dat een pensioenuitvoerder onder bepaalde voorwaarden het recht heeft om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die wet [1] volgt dat een ouderdomspensioen in beginsel levenslang moet worden uitgekeerd. De wetgever heeft het in artikel 66 van de Pw mogelijk gemaakt kleine pensioenaanspraken in de periode vóór pensionering af te kopen om de relatief hoge administratieve lasten van kleine pensioenaanspraken voor pensioenuitvoerders te beperken.
Uit het voorgaande volgt dat de afkoop van een kleine pensioenaanspraak inhoudt dat de pensioenuitvoerder de pensioendeelnemer niet levenslang pensioen uitkeert, maar in plaats daarvan eenmalig een bedrag betaalt waarna de aanspraak op een levenslange pensioenuitkering vervalt. [2]
6.3.
Uit het door eiseres overgelegde pensioenoverzicht blijkt dat zij de keuze heeft gemaakt om vanaf 1 maart 2018 tot 1 juli 2019 een bedrag aan pensioen te ontvangen van € 513,36 bruto per maand en levenslang een pensioen van € 13,36 bruto per maand.
Nu geen sprake is van een eenmalig betaald bedrag aan pensioen en het vervallen van een levenslange pensioenuitkering, kunnen de maandelijks uitgekeerde bedragen niet worden gezien als afkoop van een aanspraak op ouderdomspensioen.
6.4.
Het uitgekeerde pensioen kan evenmin aangemerkt worden als nabetaling van inkomsten. Het pensioen was niet op een eerder moment vorderbaar en/of inbaar en is dus geen nabetaling.
6.5.
Buiten de specifiek in het Bht genoemde gevallen, bestaat geen wettelijke grondslag om bij de vaststelling van de huurtoeslag af te wijken van het verzamelinkomen zoals door de inspecteur van de Belastingdienst in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld. [3] Dat betekent dat het de Belastingdienst/Toeslagen niet is toegestaan een ander besluit te nemen indien hij van mening is dat zijn besluit in de specifieke situatie van eiseres onevenredig uitpakt.
6.6.
Uitgaande van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen heeft eiseres geen recht op huurtoeslag.
Terugvordering
6.7.
Indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, is belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd. [4] Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen dient af te wegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering af te zien of het terug te vorderen bedrag te matigen. [5] Het Verzamelbesluit Toeslagen [6] bevat naar aanleiding van de genoemde jurisprudentie beleid dat ziet op het matigen dan wel afzien van de terugvordering. Uitgangspunt is dat de belanghebbende de bijzondere omstandigheden voor matiging moet aandragen en bewijzen. [7]
6.8.
Eiseres voert aan dat terugvordering van de ontvangen huurtoeslag een financiële ramp betekent voor haar.
6.9.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot matiging of vervallen van de terugvordering. Eiseres wordt gewezen op de mogelijkheid om een betalingsregeling op maat aan te vragen en daarbij een beroep te doen op haar financiële situatie.
6.10.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde slechte financiële positie van eiseres onvoldoende reden vormt om van terugvordering af te zien of om de terugvordering te matigen. Uit het Verzamelbesluit Toeslagen volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Eiseres heeft daarnaast geen bijkomende bijzondere omstandigheden aangevoerd.
7.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft geweigerd het pensioen van eiseres buiten beschouwing te laten bij de berekening van de huurtoeslag over het jaar 2018. Nu het toetsingsinkomen van eiseres hoger is dan het norminkomen is het recht op huurtoeslag terecht vastgesteld op € 0,- en zijn de uitbetaalde voorschotten huurtoeslag op goede gronden teruggevorderd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 4 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, p. 103
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3404
3.zie de uitspraak van de AbRS van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0487
4.Artikel 26 van de Awir
5.Zie de uitspraak van de AbRS van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536
6.Besluit van 17 april 2020, nr. 2020-72441, Staatscourant 2020, 22720
7.Verzamelbesluit Toeslagen onder 2.1