In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen. De eiser had 210 verzoeken ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar het college weigerde deze verzoeken in behandeling te nemen, stellende dat de eiser misbruik van recht maakte. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk. De eiser ging hiertegen in beroep.
Tijdens de zitting op 8 april 2021 werd het beroep besproken. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat de Wob-verzoeken niet behandeld hoefden te worden. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende gronden had aangevoerd tegen de niet-ontvankelijk verklaring en dat er geen sprake was van misbruik van recht. De rechtbank benadrukte dat de eiser geen professionele rechtsbijstand had en dat zijn verzoeken niet evident zonder redelijk doel waren ingediend.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor het college verplicht werd om een nieuw besluit te nemen op de verzoeken van de eiser. Tevens werd het college opgedragen het griffierecht aan de eiser te vergoeden. De rechtbank moedigde beide partijen aan om in gesprek te blijven over de onderliggende problemen, die vooral betrekking hadden op verkeersoverlast in de gemeente Rucphen.