ECLI:NL:RBZWB:2021:2467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8161
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van Wob-verzoeken door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen. De eiser had 210 verzoeken ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar het college weigerde deze verzoeken in behandeling te nemen, stellende dat de eiser misbruik van recht maakte. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk. De eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 8 april 2021 werd het beroep besproken. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat de Wob-verzoeken niet behandeld hoefden te worden. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende gronden had aangevoerd tegen de niet-ontvankelijk verklaring en dat er geen sprake was van misbruik van recht. De rechtbank benadrukte dat de eiser geen professionele rechtsbijstand had en dat zijn verzoeken niet evident zonder redelijk doel waren ingediend.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor het college verplicht werd om een nieuw besluit te nemen op de verzoeken van de eiser. Tevens werd het college opgedragen het griffierecht aan de eiser te vergoeden. De rechtbank moedigde beide partijen aan om in gesprek te blijven over de onderliggende problemen, die vooral betrekking hadden op verkeersoverlast in de gemeente Rucphen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8161 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, verweerder,

gemachtigde: mr. C.N. van der Sluis.

Procesverloop

In het besluit van 29 januari 2020 (primaire besluit) heeft het college een besluit genomen op 210 verzoeken van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college heeft besloten deze verzoeken niet in behandeling te nemen, omdat het college vindt dat eiser met het indienen daarvan misbruik van recht maakt.
In het besluit van 13 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 april 2021. Hierbij was eiser aanwezig en namens het college waren aanwezig de gemachtigde, [naam aanwezige namens verweerder] en [naam aanwezige namens verweerder 2].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Op 3 oktober 2019 heeft eiser bij het college een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot digitale documenten in de periode van 1 december 2015 tot en met 16 september 2019 over de [naam bestemmingsplan].
Op 6 november 2019 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot alle documenten in de periode van 16 augustus 2013 tot en met 31 maart 2019 over de [naam bestemmingsplan 2].
Op 5 december 2019 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend dat ziet op alle documenten in de periode van 16 augustus 2013 tot en met 30 november 2019 over het project [naam project].
Op 23 december 2019 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend over apparatuur die binnen de gemeente Rucphen wordt gebruikt om verkeersbewegingen te tellen.
In december 2019 en januari 2020 heeft eiser 206 Wob-verzoeken ingediend over verkeersborden op verschillende locaties in de gemeente Rucphen.
Bij primair besluit heeft het college besloten de Wob-verzoeken van eiser niet in behandeling te nemen, omdat het college vindt dat eiser met het indienen daarvan misbruik van recht maakt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Kern van het geschil
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het college zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wob-verzoeken niet hoeven te worden behandeld, omdat eiser met het indienen daarvan misbruik van recht maakt.
3.
Standpunt eiser
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het hem niet duidelijk is of het procesdossier inhoudelijk correspondeert met de procesgang. Eiser is afhankelijk van wat er naar de rechtbank wordt gestuurd.
Ten aanzien van het handelen van het college stelt eiser dat het college heerst en regeert in strijd met de gedragscode bestuurlijke integriteit van de Gemeente Rucphen. Het college voert al acties uit voordat de hiervoor geldende procedures zijn gevoerd. Het gevolg is dat het college al verkeersborden heeft laten maken en geplaatst voordat de commissie bezwaarschriften advies heeft uitgebracht. Het college schroomt ook niet om de gemeenteraad te passeren. Te pas en te onpas worden binnen de gemeente Rucphen belemmeringen opgelegd aan de verkeersdeelnemers zonder hiervoor de wettelijke procedures te volgen. Door onvoldoende kennis blijken deze ook nog onjuist te zijn.
De verstrekking van informatie aan de burgers is beneden niveau en er zou sprake zijn van onbehoorlijk bestuur als het gaat om informatieverstrekking aan burgers. Eisers verzoeken worden - in tegenstelling tot die van andere burgers - buiten de termijn of helemaal niet afgehandeld.
Eiser stelt dat het college ten onrechte de conclusie trekt dat de door hem gevraagde informatie niet wordt gebruikt. Dat dit niet direct zichtbaar is, is niet aan eiser toe te rekenen. Eiser heeft bij de Commissie Ombudsman onomstotelijke schriftelijke bewijzen geleverd dat het college soms informatie naar buiten brengt die niet correspondeert met de werkelijkheid. Ter onderbouwing van die constateringen moesten Wob-verzoeken gedaan worden, omdat het onderdelen betreft die te maken hebben met de werkzaamheden ten behoeve van de omleidingen. Het college gebruikt zowel bij de inschatting van de werkzaamheden als bij de tarieven disproportionele aannames. Het opvragen en terugzoeken van documenten kan op eenvoudige wijze plaatsvinden en hoeft niet veel geld te kosten, zo stelt eiser.
Ten slotte wijst eiser op de uitspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 8 juli 2020, waarbij het college is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het verzoek om handhaving. Mede door de handelwijze zoals eerder al vermeld is, is het college niet in staat om binnen de wettelijke termijn van maximaal 12 weken een gefundeerd besluit te nemen. Daarom hebben zij een verzoek aan de AbRS gedaan om alsnog uitstel te verlenen voor het uitvoeren van de uitspraak.
4.
Standpunt college
Het college stelt dat uit het aanvullend beroepschrift van eiser niet blijkt op welk(e) punt(en) het bestreden besluit nu wordt bestreden. Er wordt ingegaan op het handelen van het college, de gedragscode bestuurlijke integriteit, de plaatsing van verkeersborden, de kosten voor juridische ondersteuning en de kosten voor afdoening van Wob-verzoeken.
De kern van de zaak betreft echter het al dan niet aan de orde zijn van misbruik van recht. Het college verzoekt de rechtbank om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog beroepsgronden gericht tegen het bestreden besluit naar voren te brengen, ofwel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Zowel de als herhaald en ingelast (veronderstelde) bezwaargronden van eiser, als de in het aanvullend beroepschrift aangedragen feiten en omstandigheden en/of beroepsgronden zijn volgens het college niet, althans onvoldoende kenbaar gericht tegen de overwegingen in het bestreden besluit omtrent misbruik van recht door eiser. Bovendien volgt uit het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies, in samenhang met het primaire besluit, dat uitgebreid en gemotiveerd is ingegaan op misbruik van recht en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden.
5.
Toetsingskader
Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS [2] kan op grond van artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
Zoals ook volgt uit de rechtspraak van de AbRS [3] brengen deze artikelen met zich dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich dus tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van een bevoegdheid behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel.
Verder laat artikel 3, derde lid, van de Wob, op grond waarvan de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek behoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
6.
Oordeel rechtbank
6.1
Eiser heeft aangevoerd dat het college niet het gehele procesdossier aan de rechtbank heeft gestuurd en dat hem niet duidelijk is of het procesdossier inhoudelijk correspondeert met de procesgang. Ter zitting is van de zijde van het college verklaard dat niet het hele procesdossier is opgestuurd, maar dat vanwege de omvang daarvan een selectie is gemaakt. Zo heeft het college niet alle 206, maar slechts één Wob-verzoek van eiser over verkeersborden opgestuurd. Volgens het college is het procesdossier niet compleet, maar vormt het wel een goede weergave van de procesgang. Desgevraagd heeft eiser bevestigd dat het procesdossier een goede weergave van de procesgang vormt en heeft hij ingestemd met de behandeling van het beroep op basis van dit procesdossier.
6.2
Eiser heeft een aantal gronden aangevoerd, waaruit de rechtbank begrijpt dat hij zich door het college niet serieus voelt genomen, dat er niet altijd op zijn brieven wordt gereageerd, dat hij het gevoel heeft ongelijk behandeld te worden en dat er door het college wordt gehandeld in strijd met de gedragscode bestuurlijke integriteit. Zoals de rechtbank ook ter zitting heeft toegelicht, kan zij niet oordelen over de bejegening van eiser door het college. Ter toetsing van de rechtbank ligt voor het bestreden besluit, waarbij de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk zijn verklaard en het primaire besluit, waarin het college stelt dat eiser met zijn Wob-verzoeken misbruik van recht maakt, is gehandhaafd.
6.3
De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt dat eiser geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. Zoals is weergegeven onder punt 3 van deze uitspraak, heeft eiser geprobeerd om argumenten te geven waarom hij vindt dat het college ten onrechte stelt dat hij met het indienen van de Wob-verzoeken misbruik heeft gemaakt van recht. De rechtbank ziet voldoende concrete beroepsgronden om het beroep van eiser, met toepassing van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, te beoordelen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser geen professionele rechtsbijstand heeft.
6.4
De rechtbank volgt het college evenmin in zijn standpunt dat eiser misbruik van recht heeft gemaakt door de bevoegdheid van artikel 3, eerste lid, van de Wob te gebruiken. Uit die bepaling volgt dat een verzoeker bij zijn verzoek geen belang behoeft te stellen. Niet is gebleken dat eiser met zijn Wob-verzoek geen openbaarmaking voor eenieder heeft beoogd.
Eiser wil blijkbaar vermeende misstanden binnen de gemeentelijke overheid en het college als bestuursorgaan in het bijzonder, achterhalen en openbaren. Die misstanden en volgens hem gemankeerde besluitvorming hebben uitsluitend betrekking op verkeersaangelegenheden binnen de gemeente waardoor hij veel overlast ervaart en zijn dus niet te algemeen of te breed te noemen.
Evenmin is gebleken dat de Wob-verzoeken evident zonder redelijk doel zijn gedaan. Blijkbaar wilde eiser de door hem opgevraagde informatie gebruiken ter onderbouwing van zijn standpunten bij de Commissie Ombudsman. Dat een verzoeker de Wob gebruikt om informatie te verkrijgen die hij in een andere procedure wil gebruiken maar in die procedure niet zonder meer kan verkrijgen, maakt niet dat sprake is van misbruik. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een verzoek om informatie met het oog op een andere procedure misbruik opleveren. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich hier niet voor.
Ten aanzien van de hoeveelheid Wob-verzoeken overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft in vier maanden tijd vier Wob-verzoeken ingediend bij hetzelfde bestuursorgaan. Het vijfde Wob-verzoek heeft feitelijk betrekking op 206 verkeersborden. Deze aantallen zijn niet zodanig overmatig, dat daaruit misbruik van recht kan worden geconcludeerd. Dat er in het verleden al veel verzoeken door eiser zijn gedaan en al vele documenten zijn verstrekt, maakt dat niet anders. Evenmin blijkt uit de proceshouding van eiser dat hij Wob-verzoeken heeft ingediend met een oneigenlijk doel, zoals het vertragen van projecten of het pesten van de gemeente.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er in deze situatie onvoldoende aanknopingspunten waren voor het college om het zware middel ‘misbruik van recht’ aan eiser tegen te werpen. Het college heeft het bezwaar van eiser ten onrechte om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
6.5
Ten overvloede geeft de rechtbank partijen mee om vooral met elkaar in gesprek te blijven. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij hoopt te bereiken dat hij geen of zo min mogelijk overlast ervaart van de randweg, wat de kern is van zijn probleem. De vraag is alleen of de oplossing hiervoor is gelegen in het sturen van Wob-verzoeken.
7.
Conclusie
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het primaire besluit wordt herroepen. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen op de verzoeken van eiser, rekening houdend met deze uitspraak.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 20 mei 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.AbRS 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:265.
3.AbRS 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1035.