Op 3 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, een beroepschrift had ingediend tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Belanghebbende stelde dat er recht op teruggaaf bestond op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep nader te motiveren, maar ontving geen reactie. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken had afgewezen, omdat belanghebbende niet had ingestemd met een vervangende betaling. Hierdoor bestond er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting, en ook geen recht op rentevergoeding. De beroepen werden kennelijk ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.