ECLI:NL:RBZWB:2021:2910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7725 en 21_395
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na alcoholmisbruik en geschiktheidsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.R. Aerts, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres had beroep ingesteld tegen twee besluiten van het CBR, waarbij haar rijbewijs was geschorst en ongeldig was verklaard vanwege vermoedelijk alcoholmisbruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 31 januari 2020 betrokken was bij een eenzijdig ongeval en door de politie was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed. Bij haar aanhouding werd een ademalcoholgehalte van 805 µg/l vastgesteld. Het CBR had daarop besloten dat eiseres een onderzoek naar haar geschiktheid moest ondergaan, wat resulteerde in de schorsing van haar rijbewijs.

Eiseres heeft tegen de besluiten van het CBR beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld. De rechtbank overwoog dat het CBR voldoende bewijs had dat eiseres onder invloed van alcohol had gereden, en dat de verklaringen van eiseres niet voldoende waren om aan de juistheid van de eerdere verklaringen te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat het CBR op basis van de diagnose van de psychiater, die alcoholmisbruik had vastgesteld, het rijbewijs van eiseres ongeldig kon verklaren. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7725 WVW en BRE 21/395 WVW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2021 in de zaken tussen
[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 19 maart 2020 (primair besluit I) heeft het CBR eiseres een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van eiseres’ rijbewijs geschorst.
In het besluit van 19 juni 2020 (bestreden besluit I) heeft het CBR het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Dit beroep is bekend onder zaaknummer BRE 20/7725 WVW.
In het besluit van 17 september 2020 (primair besluit II) heeft het CBR het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard voor alle categorieën. In het besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit II) heeft het CBR het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is bekend onder zaaknummer BRE 21/395 WVW.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 mei 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en drs. [aanwezige CBR] namens het CBR.
Overwegingen

1.Feiten

Aan eiseres is een rijbewijs afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën AM (brommer) en B (auto).
De auto van eiseres is op 31 januari 2020 betrokken geraakt bij een eenzijdig ongeval. Eiseres is kort daarna door de politie aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed van alcohol. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal volgt dat bij eiseres een ademalcoholgehalte van 805 ug/l is vastgesteld.
Het CBR heeft vervolgens de mededeling ontvangen van het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en AM, waarvoor het rijbewijs is afgegeven.
Bij het primaire besluit I heeft het CBR eiseres een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I. Bij het bestreden besluit I heeft het CBR het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I en daarnaast een voorlopige voorziening gevraagd. Het verzoek is bekend onder zaaknummer BR 20/7925 WVW. Bij uitspraak van 3 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen wegens een gebrek aan spoedeisend belang.
In de tussentijd heeft eiseres zich onderworpen aan het door het CBR opgelegde onderzoek. Het onderzoek heeft bestaan uit bloedonderzoek en een onderzoek door psychiater
G.A. Kunst. Kunst heeft bij rapport van 14 juli 2020 verslag gedaan van zijn bevindingen. Kunst heeft de diagnose “alcoholmisbruik in ruime zin” gesteld.
Naar aanleiding van de gestelde diagnose heeft het CBR bij het primaire besluit II vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de eisen van geschiktheid. Het CBR heeft het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard voor alle categorieën. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II. Bij het bestreden besluit II heeft het CBR het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

2.Het wettelijk kader

De voor de beoordeling van de beroepen relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3.1
Bestreden besluit I: schorsing en onderzoek naar de geschiktheid
Voor het CBR moet voor het opleggen van de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig, op basis van geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat de betrokkene onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden. Niet in geschil is dat eiseres op 31 januari 2020 door de politie is aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed van alcohol en dat bij haar een ademalcoholgehalte van 805 µg/l is geconstateerd.
Eiseres heeft - voor het eerst in beroep - gesteld dat niet zij de auto heeft bestuurd, maar één van de twee mannen (voormalig collega’s) die die nacht bij haar waren. Zij heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van deze beroepen aan te houden in afwachting van de uitkomst van de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet geen aanleiding om (het onderzoek te heropenen en) de uitkomst van de strafrechtelijke procedure af te wachten. De rechtbank overweegt daarbij dat de bestuursrechter in de regel niet is gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Anders dan in het strafrecht hoeven de feiten waarop het vermoeden van ongeschiktheid is gebaseerd, niet wettig en overtuigend bewezen te worden. Voor het vermoeden van ongeschiktheid hoeft daarom evenmin sprake te zijn van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR met voldoende mate van zekerheid kunnen vaststellen dat eiseres onder invloed van een alcoholgehalte hoger dan 785 µg/l als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres blijkens het proces-verbaal kort na haar aanhouding rond 4.35 uur tegenover de politie heeft verklaard dat zij zelf in haar auto heeft gereden. Later op het politiebureau (rond 6.25 uur) heeft zij dat opnieuw verklaard.
Volgens vaste rechtspraak mag in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van verklaringen zoals die zijn afgelegd tegenover beambten belast met onderzoek en komt aan latere verklaringen geen doorslaggevende betekenis toe. Hoewel eiseres heeft gesteld dat zij ’s nachts een totale black-out had, ziet de rechtbank in die stelling onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van eiseres tegenover de politie, inhoudende dat zij zelf de auto heeft bestuurd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in het proces-verbaal weliswaar is vermeld dat eiseres kort voordat zij werd aangehouden geëmotioneerd was, maar dat daaruit niet blijkt van een black-out bij eiseres. Uit het proces-verbaal blijkt dat eiseres zich desgevraagd heeft gelegitimeerd, en dat zij diverse vragen van de agent heeft beantwoord. Op de mededeling van de agent dat eiseres verdacht werd van rijden onder invloed heeft zij blijkens het proces-verbaal geantwoord dat zij dat begreep. Daar komt bij dat de latere verklaring van eiseres, inhoudende dat niet zij, maar één van haar twee voormalig collega’s de auto heeft bestuurd niet is afgelegd tegenover de politie. Verder kan uit de nadien door de twee voormalig collega’s ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaringen niet worden afgeleid dat eiseres ook volgens hen niet de bestuurder was. Deze getuigenverklaringen kunnen derhalve niet afdoen aan de inhoud van het proces-verbaal van de verklaring van eiseres tegenover de politie. Van de andere voormalig collega van eiseres, die volgens eiseres tegenover haar zou hebben bevestigd dat niet zij, maar één van de twee anderen de auto zou hebben bestuurd, ontbreekt tot slot een schriftelijke verklaring, zodat die verklaring alleen al daarom niet kan afdoen aan de verklaringen van eiseres in het proces-verbaal.
Gelet op artikel 6, gelezen in verbinding met artikel 5, aanhef en onder j, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling), en artikel 23 van de Regeling was het CBR gehouden om het rijbewijs van eiseres te schorsen en om haar een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen. De toepasselijke bepalingen uit de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) en de Regeling laten het CBR geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:244). Het betoog van eiseres dat zij een matige drinker is en dat zij uitsluitend door toedoen van de twee collega’s te veel heeft gedronken kan dan ook niet leiden tot het afzien van het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs van eiseres of het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid. Omdat de Regeling geen beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, is het - anders dan eiseres heeft gesteld - evenmin mogelijk om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de Regeling af te wijken. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om aan te nemen dat de gevolgen van de Regeling zodanig onevenredig uitwerken voor eiseres, dat de Regeling daarom bij wijze van uitzondering buiten toepassing zou moeten blijven.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond is.
3.2
Het bestreden besluit II: de ongeldigverklaring van het rijbewijs
Het CBR heeft aan het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres het rapport van psychiater Kunst ten grondslag gelegd. Kunst heeft daarin de diagnose “alcoholmisbruik in ruime zin” gesteld.
Tussen partijen is niet in geschil dat het rapport als een specialistisch rapport kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat wanneer in een specialistisch rapport de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding bestaat om het besluit tot ongeldigverklaring van een rijbewijs niet in stand te laten, als de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
Eiseres heeft aangevoerd dat Kunst er in zijn rapport ten onrechte van is uitgegaan dat eiseres ondanks het feit dat zij onder invloed was in staat was een verklaring af te leggen, met de politie mee te lopen en de politie te woord te staan. Eiseres is over een afstand van slechts 10 meter meegelopen met de politie en heeft pas 9 uur na aanhouding een verklaring afgelegd, aldus eiseres.
Eiseres heeft deze opmerkingen ook naar voren gebracht in het kader van haar recht op correctie van het rapport. Kunst heeft daarop ook gereageerd. Kunst heeft daarbij naar voren gebracht dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij lopend de plaats van het ongeval heeft verlaten. Gelet op het feit dat eiseres in staat was om ondanks het hoge alcoholgehalte weg te lopen van het ongeval en de politie te woord te staan, was er volgens Kunst sprake van verhoogde tolerantie.
Dat eiseres zelf zou hebben verklaard dat zij is weggelopen van de plaats van het ongeval strookt naar het oordeel van de rechtbank ook met hetgeen daarover is opgenomen in het proces-verbaal. Uit het proces-verbaal volgt daarnaast dat eieres kort na het ongeval de politie te woord heeft gestaan. Dat eiseres pas om 13.00 als verdachte is verhoord, maakt dat niet anders. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport van Kunst naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
Het CBR mocht het rapport van Kunst naar het oordeel van de rechtbank aan het ongeldig verklaren van het rijbewijs van eiseres ten grondslag leggen. Dat betekent dat het CBR uit mocht gaan van de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. Gelet artikel 134, tweede lid, van de Wvw, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Regeling en paragraaf 8.8 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, was het CBR bij deze diagnose gehouden te concluderen tot ongeschiktheid en op die grond het rijbewijs van eiseres ongeldig te verklaren. Het gaat om dwingendrechtelijk voorgeschreven wet- en regelgeving zonder ruimte voor een belangenafweging (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2633). De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om aan te nemen dat de gevolgen van de Regeling zodanig onevenredig uitwerken voor eiseres, dat de Regeling daarom bij wijze van uitzondering buiten toepassing zou moeten blijven.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond is.
3.3
Conclusie
De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 14 juni 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR doen onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Het tweede lid bepaalt dat op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht is tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
Het derde lid bepaalt dat de in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Artikel 131, eerste lid van de Wvw bepaalt dat indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk besluit tot:
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
Het tweede lid aanhef en onder a bepaalt dat bij het besluit, bedoeld in het eerste lid,
in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst wordt tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
Het derde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 133, eerste lid, van de Wvw bepaalt dat in de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, bedoelde gevallen het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting oplegt zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134, eerste lid van de Wvw bepaalt dat het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vaststelt. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. (…)
Het tweede lid bepaalt dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
De ministeriële regeling waarnaar in voormelde bepalingen uit de Wvw gewezen wordt is de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling).
Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
Het tweede lid bepaalt dat indien een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt gebaseerd op het gestelde in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onderdeel B, subonderdeel III, Drogerende stoffen, betrokkene bij minimaal één feit bestuurder dient te zijn geweest van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling bepaalt dat feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie.
Artikel 5, aanhef en onder j van de Regeling bepaalt dat een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰.
Artikel 6 van de Regeling bepaalt dat in de gevallen, bedoeld in artikel 5, het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen schorst, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling bepaalt dat het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰.
Artikel 27, aanhef en onder b van de Regeling bepaalt dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
De Bijlage bij de Regeling bevat feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven. Hierin is onder B “Geschiktheid”, onder III “Drogerende stoffen”, onder Alcohol onder a vermeld: bij betrokkene is een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰;
Regeling eisen geschiktheid 2000
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
8.8. “
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)” van de bijlage luidt als volgt:
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.