In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres had een bijstandsuitkering aangevraagd na de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet. Baanbrekers kende haar een bijstandsuitkering toe van 50% van de gehuwdennorm, omdat eiseres een niet-rechthebbende partner in het buitenland had. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij recht had op een hogere uitkering op basis van artikel 18 van de Participatiewet, omdat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot die in Marokko woonde.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres, geboren op 4 mei 1965, had zich op 10 februari 2020 bij Baanbrekers gemeld voor een bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven, zoals vereist door de Participatiewet. De rechtbank concludeerde dat de situatie van gescheiden leven niet uitzichtloos was, aangezien eiseres contact onderhield met haar echtgenoot en de intentie had om ooit samen te wonen. De rechtbank oordeelde dat Baanbrekers eiseres terecht als gehuwd had aangemerkt en dat de toekenning van de bijstandsuitkering op de juiste wijze was uitgevoerd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 juni 2021, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.