In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg. De burgemeester had op 15 april 2021 besloten om de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat in de woning voorwerpen waren aangetroffen die gebruikt worden voor een hennepkwekerij. Verzoekster, die op het moment van de constatering in Spanje verbleef, betwistte dat zij enige betrokkenheid had bij de hennepkwekerij en voerde aan dat haar schoonzoon zonder haar medeweten de woning had gebruikt.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting van de woning te gelasten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook de belangen van verzoekster afgewogen tegen de noodzaak van de sluiting. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat verzoekster niet op de hoogte was van de activiteiten in haar woning en dat haar schoonzoon de sleutels had ontvreemd, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de sluiting onevenredig zou zijn. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de betrokkenheid van de verzoekster bij de overtreding ter discussie staat.