ECLI:NL:RBZWB:2021:3531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2158 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot sluiting van een woning wegens het aantreffen van voorwerpen voor hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg. De burgemeester had op 15 april 2021 besloten om de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat in de woning voorwerpen waren aangetroffen die gebruikt worden voor een hennepkwekerij. Verzoekster, die op het moment van de constatering in Spanje verbleef, betwistte dat zij enige betrokkenheid had bij de hennepkwekerij en voerde aan dat haar schoonzoon zonder haar medeweten de woning had gebruikt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting van de woning te gelasten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook de belangen van verzoekster afgewogen tegen de noodzaak van de sluiting. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat verzoekster niet op de hoogte was van de activiteiten in haar woning en dat haar schoonzoon de sleutels had ontvreemd, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de sluiting onevenredig zou zijn. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de betrokkenheid van de verzoekster bij de overtreding ter discussie staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2158 OPIUMW VV

uitspraak van 12 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. R. El Bellaj
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 15 april 2021 (bestreden besluit) inzake het bevel tot sluiting van de woning [adres] voor de duur van drie maanden.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 juni 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. R. El Bellaj. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 november 2020 heeft de politie Zeeland-West-Brabant in de woning, behorende bij het horecapand [adres] voorwerpen aangetroffen die worden gebruikt bij een hennepkwekerij. Het betreft 2 kweektenten, 30 armaturen, 13 assimilatie-lampen van 600 watt, 10 assimilatielampen van 400 watt, 20 transformatoren, 2 tijdschake-laars, 1 watervat met dompelpomp, 3 koolstoffilters, 1 slakkenhuis, 1 thermo/hygrometer, 2 temperatuurventilatieregelaars en 1 kachel. Blijkens de desbetreffende politierapportage waren sommige voorwerpen al bevestigd ter voorbereiding van het inrichten van een hennepkwekerij.
Bij brief van 18 december 2020 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om de woning van verzoekster tijdelijk te sluiten, maar vanwege de coronabeperkingen is dit voornemen uitgesteld. Op 28 januari 2021 heeft verweerder opnieuw het voornemen tot sluiting aan verzoekster kenbaar gemaakt.
Verzoekster heeft tegen het voornemen haar zienswijze naar voren gebracht. Ze heeft aangegeven dat ze nergens van af wist, ze verbleef al enige tijd in Spanje omdat het door haar geëxploiteerde café onder de woning toch al verplicht gesloten was vanwege de coronasituatie. Haar schoonzoon is in die tijd bezig geweest met het inrichten van een hennepkwekerij. Ze is hiervan door familieleden op de hoogte gebracht en meteen naar huis gereisd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze en onder aanzegging van bestuursdwang, verzoekster gelast haar woning aan [adres] te sluiten voor een periode van drie maanden met ingang van 29 april 2021.
2. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar geen verwijt treft. Ze had absoluut geen weet van de aanwezigheid van de kweektenten en de andere voorwerpen. Op de datum van de constatering verbleef zij in Spanje en het feit dat iemand, zonder dat zij daarvan op de hoogte was, voorbereidingshandelingen in haar woning heeft getroffen kan volgens verzoekster geen grondslag vormen voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Haar schoonzoon heeft, buiten haar medeweten om en zonder haar toestemming, de sleutels van haar woning ontvreemd en de woning gebruikt om daar voorbereidingshandelingen te treffen. Het OM heeft dan ook niet haar maar haar schoonzoon vervolgd wegens overtreding van de Opiumwet. De aangetroffen voorwerpen behoorden niet aan haar toe en er zijn ook geen drugs verhandeld vanuit haar woning. Verzoekster is van mening dat sluiting van haar woning voor de duur van drie maanden onevenredig is. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 11a voorhanden is.
In artikel 11a van de Opiumwet is bepaald dat hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
4.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in onder meer de uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:368, overwogen dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet, bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld.
4.2
De in de woning van verzoekster aangetroffen situatie was van dien aard dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zouden gaan worden om strafbare voorbereidingshandelingen mee te plegen. Dit maakt dat verweerder bevoegd was om de sluiting van de woning van verzoekster te gelasten. Verzoekster heeft dit ook niet betwist.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de woningsluiting noodzakelijk kunnen vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Het aantal aangetroffen voorwerpen die worden gebruikt bij een hennepkwekerij maakt dat de woning een rol zou gaan vervullen binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse nog geen overlast is geconstateerd.
5.1
Als sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting voor verzoekster komen in dit kader aan de orde.
5.2
Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat volgens de door verweerder gehanteerde beleidsregels na een eerste constatering van softdrugs in een woning volstaan wordt met een waarschuwing, terwijl in dit geval alleen voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden. Volgens verzoekster is dit niet redelijk en had verweerder ook in dit geval moeten volstaan met een waarschuwing.
Deze grief van verzoekster mist feitelijke grondslag. In de beleidsregels is aangegeven dat, indien in woningen handel in softdrugs plaatsvindt met een hoeveelheid van meer dan 50 planten en/of meer dan 300 gram, er sprake is van een ernstig geval waarbij de sanctie wordt opgelegd die hoort bij de tweede of volgende constatering. Een vergelijkbare nuancering is aangebracht voor de situatie waarbij uit de hoeveelheid van de aangetroffen voorwerpen blijkt dat deze bedoeld zijn voor het kweken van meer dan 50 planten en/of het vervaardigen van meer dan 300 gram softdrugs. De hoeveelheid voorwerpen die in de woning van verzoekster zijn aangetroffen rechtvaardigen het standpunt van verweerder dat ter plaatse gewerkt werd aan het inrichten van een hennepkwekerij voor het kweken van meer dan 50 planten. De sluitingstermijn van 3 maanden is in overeenstemming met de op dit punt niet onredelijk te achten beleidsregels.
5.3
Zoals de AbRS heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333, is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.4
Verzoekster heeft verklaard dat ze op 23 oktober 2020 op vakantie is gegaan. Vanwege de coronamaatregelen moest het café gesloten blijven en daarom had ze besloten om te overwinteren in Spanje. Toen ze daar te horen kreeg wat de politie op 3 november 2020 in haar woning had aangetroffen is ze meteen teruggekeerd. Voorts heeft verzoekster verklaard dat haar dochter beschikte over een huissleutel omdat ze soms meehielp en dat haar schoonzoon deze sleutel heeft ontvreemd en zich wederrechtelijk toegang tot haar woning heeft verschaft om een hennepkwekerij in te richten. De relatie tussen haar dochter en haar schoonzoon was al niet goed en is door deze actie van de schoonzoon verder verslechterd, aldus verzoekster.
De voorzieningenrechter acht deze verklaring van verzoekster geloofwaardig. Dit betekent dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter verzoekster geen verwijt gemaakt kan worden dat in haar woning, tijdens haar verblijf in Spanje, een hennepkwekerij werd ingericht. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster haar huissleutel niet aan haar dochter heeft gegeven ten behoeve van het toezicht op haar woning voor de periode dat ze in Spanje zou verblijven. Deze dochter beschikte al langer over de sleutel omdat ze af en toe haar moeder hielp. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet redelijk om het ontvreemden van de huissleutel door de schoonzoon en vervolgens het gebruik van de woning voor het inrichten van een hennepkwekerij voor risico van verzoekster te laten.
6. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. Daarnaast zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 12 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.. De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.