ECLI:NL:RBZWB:2021:3533

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2273 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning voor drie maanden wegens aantreffen van hennepplanten en bestuursdwang

Op 12 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een bewoner van een woning in Tilburg, bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester om haar woning voor drie maanden te sluiten. Dit besluit was genomen naar aanleiding van het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs in de garage van de woning. Verzoekster betwistte de wetenschap van de aanwezigheid van hennepplanten en voerde aan dat er geen bewijs was van eerdere oogsten of dat er vanuit de woning in softdrugs werd gehandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op basis van de aangetroffen feiten en omstandigheden bevoegd was om de woning te sluiten, en dat verzoekster onvoldoende bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij hij benadrukte dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor het zoeken naar vervangende woonruimte en dat er geen reden was om aan te nemen dat zij en haar kinderen op straat zouden komen te staan. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2273 OPIUMW VV

uitspraak van 12 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. R.A.H. van Huijgevoort,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het opleggen van een last onder bestuursdwang, strekkende tot sluiting van haar woning voor de duur van drie maanden. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 juni 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster woont met haar twee kinderen in de woning [adres] . Zij is, samen met haar ex-partner [naam ex-partner] , ook eigenaar van de woning.
Middels de bestuurlijke rapportage van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant van 15 januari 2021 is de burgemeester op de hoogte gesteld van een instap op 7 januari 2021 in de woning [adres] . Aanleiding voor deze instap was een positieve netmeting op het blok panden waar ook de woning [adres] zich bevindt. Uit de politie-informatie blijkt dat in de garage bij de woning een in werking zijnde hennepkwekerij met 536 hennepplanten is aangetroffen. Daarnaast is in de woning zelf een aantal goederen aangetroffen die gebruikt worden in de hennepteelt, waaronder:
 twee koolstoffilters in een van de slaapkamers;
 een koolstoffilter en een slakhuisventilator op zolder;
 een schakelbord met transformatoren in de bijkeuken.
Verder is vastgesteld dat op zolder op een aantal plekken het laminaat en de ondervloer is weggehaald. Op die plekken waren gaten in de vloer gezaagd, die qua grootte overeenkomen met de doorsnede van luchtdichte flexibele slangen die vaak in de hennepteelt gebruikt worden voor een aan- en afzuiginstallatie. Aan de randen van een aantal gaten waren resten van purschuim waarneembaar evenals een aantal vochtplekken op de vloer. Ook was in een van de ruimtes op zolder een knieschot gemaakt waarvan alle kieren waren afgedicht met purschuim en/of tape, met uitzondering van een uitgezaagd gat van ongeveer gelijke grootte als de gaten die in de vloer gezaagd waren.
De burgemeester heeft uit de politie-informatie bovendien afgeleid dat er indicaties zijn die duiden op meerdere oogsten, zoals: ernstig bevuilde koolstoffilters, ernstig vervuilde cannabiscutter, droognetten met hennepresten, kalkafzetting op het (grond)zeil en de kweekpotten, stof op verschillende onderdelen van de installatie (zoals de flexibele slangen) en 19 gebruikte assimilatielampen.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de burgemeester in de brief van 2 februari 2021 aan verzoekster en [naam ex-partner] kenbaar gemaakt dat hij van plan is om gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet om een last onder bestuursdwang aan hen op te leggen, waarbij hen zal worden gelast om de woning en het bijbehorende erf te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden. Verzoekster heeft tegen dit voornemen een zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft de burgemeester bij het bestreden besluit verzoekster gelast haar woning aan de [adres] te sluiten en afgesloten te houden met ingang van donderdag 3 juni 2021 voor een periode van drie maanden.
Naar aanleiding van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft de burgemeester aangegeven bereid te zijn om de effectuering van het bestreden besluit op te schorten tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2. Verzoekster betwist niet dat er een handelshoeveelheid softdrugs in haar garage is aangetroffen. Zij heeft aangevoerd dat zij geen wetenschap had en niet heeft kunnen vermoeden dat er hennepplanten in de garage aanwezig waren. Verzoekster stelt dat uit het dossier niet valt op te maken dat er sprake is geweest van een eerdere oogst. Ook bevat het dossier volgens haar geen enkel bewijs dat ooit feitelijk vanuit de woning in softdrugs zou zijn gehandeld. Van enige aanloop naar de woning is volgens haar niet gebleken. Ook zijn geen gripzakjes, contante geldbedragen en administratie aangetroffen.
Verzoekster betwist de noodzaak tot het sluiten van de woning. Zij stelt zich op het standpunt – onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2020 [1] – dat een sluiting van de woning na vijf maanden niet meer strookt met de strekking van het beleid van de gemeente. Verzoeker heeft daarbij opgemerkt dat haar ex-partner, die volgens haar verantwoordelijk is voor de exploitatie van de hennepkwekerij, kort na 7 januari 2021 is verhuisd, waarmee de situatie in de leefomgeving al is hersteld.
Verzoekster stelt dat de sluiting van de woning – gelet op zwaarwegende persoonlijke omstandigheden in combinatie met het ontbreken van verwijtbaarheid – niet evenredig is tot de met het beleid te dienen doel. Zij stelt dat haar persoonlijke belangen en die van haar minderjarige kinderen in deze kwestie zwaarwegend zijn en moeten worden beschouwd als bijzondere omstandigheden. Zij stelt dat zij als gevolg van het bestreden besluit op straat zal komen te staan met haar kinderen en dat de uithuiszetting een grote negatieve impact op de gezondheid en het welzijn van de kinderen zal hebben. Daarbij wijst zij erop dat haar zesjarige zoon ADD heeft, waarvoor hij medicatie krijgt, en een laag IQ heeft en dat hij veel extra ondersteuning krijgt vanuit school. Daarnaast is voor haar tweejarige dochter door de GGD onlangs een indicatie ‘moeilijk behandelbaar’ afgegeven, waardoor zij extra begeleiding krijgt vanuit de peuterspeelzaal. Beide kinderen hebben volgens haar dus erg veel moeite met veranderingen. Verzoekster stelt zelf ook te kampen te hebben met uiteenlopende medische problematiek. Verzoekster doet een beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2019 [2] , waarin de belangen van minderjarige (schoolgaande) kinderen zwaarwegend worden beschouwd.
Verzoekster stelt dat zij geen mogelijkheden ziet voor vervangende woonruimte. Zij vreest ook voor het verlies van haar baan bij verlies van haar thuiswerkplek. Zij heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge artikel 3 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II:
[…];
te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
[…].
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5. De vondst van de hennepplanten en de vastgestelde hoeveelheid (536 planten) worden door verzoekster niet betwist. Ook wordt niet bestreden dat de hennepplanten niet bedoeld waren voor eigen gebruik en dat er dus sprake is van een handelshoeveelheid. Dat leidt ertoe dat de burgemeester in beginsel bevoegd moet worden geacht om toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet.
Verzoekster betwist wel de noodzaak om tot sluiting van de woning over te gaan, aangezien volgens haar de situatie in de leefomgeving is hersteld met het vertrek van haar ex-partner uit de woning kort na 7 januari 2021 en zij geen enkele wetenschap had van of betrokkenheid had bij het bestaan van de hennepkwekerij.
6. Voorop dient te worden gesteld dat persoonlijke verwijtbaarheid volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:851), niet vereist is voor de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Het betreft immers geen persoonsgebonden, maar een pandgebonden maatregel.
Overigens acht de voorzieningenrechter onaannemelijk dat verzoekster geen enkele wetenschap had van het bestaan van de hennepkwekerij. De voorzieningenrechter vindt het onaannemelijk dat verzoekster als mede-eigenaresse van de woning geen toegang had tot de garage en daar nooit kwam. Daarbij komt dat in de woning zelf diverse goederen zijn aangetroffen die verband houden met hennepteelt, zoals de koolstoffilters en de slakhuisventilator. De verklaringen die verzoekster ter zitting heeft afgegeven, dat de deur naar de bijkeuken, die ook toegang geeft tot de garage, altijd op slot was en dat zij daar dus ook nooit kwam, dat zij zich nooit heeft afgevraagd waarvoor de koolstoffilters en de slakhuisventilator waren bedoeld en waarom de gaten in de vloer gezaagd waren, acht de voorzieningenrechter ongeloofwaardig. Daarbij heeft de burgemeester in het bestreden besluit bovendien terecht opgemerkt dat verzoekster als mede-eigenaresse van de woning mede verantwoordelijk moet worden gehouden voor de gang van zaken in de woning en op het bijbehorend erf.
De voorzieningenrechter volgt verzoekster voorts niet dat uit het dossier niet valt op te maken dat er sprake is geweest van eerdere oogst(en). Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er omstandigheden zijn aangetroffen die volgens de politie duiden op een of meerdere opbrengsten uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij, bijvoorbeeld: ernstig vervuilde koolstoffilters, ernstig vervuilde cannabiscutter, droognetten met henneptopresten, kalk op het zeil en op de potten, stof op de buizen en 19 gebruikte assimilatielampen. Met betrekking tot het filterdoek van de koolstoffilters is nader toegelicht dat deze ernstig vervuild waren en dat het zeer aannemelijk is dat de vervuiling van het filterdoek in de kwekerij is opgetreden, nadat deze koolstoffilter in de kwekerij was bevestigd. Daarbij is vermeld dat de vervuiling van het filterdoek pas optreedt na langere tijd. De burgemeester heeft op basis van die informatie mogen aannemen dat er sprake is geweest van eerdere oogst(en).
Ten aanzien van het tijdsverloop heeft de burgemeester ter zitting toegelicht dat het voornemen kort na de instap is verzonden. Omdat de burgemeester het in die periode, vanwege de Corona-lockdown, niet evenredig vond om mensen uit hun woning te zetten, heeft hij het nemen van een besluit uitgesteld. Inmiddels heeft de burgemeester de woningsluitingen weer doorgezet. De burgemeester heeft daarbij opgemerkt dat de opvangvoorziening bij Stichting Traverse ook Corona-proof is ingericht. De voorzieningenrechter acht het tijdsverloop sinds de instap op 7 januari 2021 – viereneenhalve maand – gelet op die omstandigheden niet zodanig, dat de burgemeester om die reden geen gebruik meer zou mogen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten.
7. De burgemeester voert ten aanzien van de aan hem toegekende bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet een beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid).
In het Damoclesbeleid is opgenomen dat een woning voor drie maanden wordt gesloten wanneer hierin, of op het daarbij behorende perceel, meer dan 50 hennepplanten en/of een hoeveelheid softdrugs van meer dan 300 gram wordt aangetroffen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de inhoud van het Damoclesbeleid door verzoekster niet ter discussie wordt gesteld.
8. De burgemeester heeft conform zijn beleid gehandeld door de woning van verzoekster na de eerste constatering, zonder waarschuwing, voor een periode van drie maanden te sluiten. Aan de voorzieningenrechter ligt ter beoordeling voor of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan.
Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
De rechtbank overweegt in navolging van de AbRS in haar uitspraak van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840) dat een bestuursorgaan alle omstandigheden van het geval dient te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
9. Als persoonlijke omstandigheden heeft verzoekster de grote impact van het bestreden besluit op haar privéleven en dat van haar minderjarige kinderen aangevoerd. Zij heeft die omstandigheden genoemd in combinatie met het ontbreken van verwijtbaarheid. Tevens heeft zij in dat verband aangegeven dat zij vreest dat zij met haar kinderen op straat zal komen te staan.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen is aangevoerd en ter zitting is besproken onvoldoende reden om aan te nemen dat verzoekster met haar kinderen gedurende drie maanden op straat zal moeten leven. De burgemeester heeft in het bestreden besluit opgemerkt dat van verzoekster wordt verwacht dat zij zelf vervangende woonruimte zoekt. Niet is gebleken dat verzoekster zich daartoe al heeft ingespannen, bijvoorbeeld door op zoek te gaan naar een recreatiewoning die voor drie maanden te huren is. De burgemeester heeft in het bestreden besluit tevens overwogen dat verzoekster in het uiterste geval zich tot Stichting Traverse kan wenden en dat uitgangspunt bij Traverse is dat vrouwen en kinderen niet op straat komen te staan.
Ten aanzien van de gezondheid van verzoekster en haar kinderen heeft de burgemeester in het bestreden besluit in redelijkheid kunnen overwegen dat er geen reden is om aan te nemen dat zij daarvoor specifiek aan de woning [adres] zijn gebonden. Voor het thuiswerken geldt eveneens dat niet is gebleken dat verzoekster daarvoor specifiek op de woning [adres] is aangewezen.
Gestelde financiële problemen zijn niet met (financiële) stukken onderbouwd.
10. Op basis van het voorgaande heeft de burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen overwegen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb die nopen tot afwijking van het Damoclesbeleid.
Het bestreden besluit zal naar verwachting kunnen standhouden in bezwaar. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 12 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.