Op 18 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, betreffende de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.J. Moens, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 2 juni 2020, waarin zijn aanvraag voor een IVA-uitkering was afgewezen. Eiser was sinds 31 augustus 2017 arbeidsongeschikt door rugklachten en had eerder een WIA-uitkering gekregen met een arbeidsongeschiktheid van 100%. Het UWV had echter geoordeeld dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 4 augustus 2021 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat er nog behandelmogelijkheden waren en dat verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten kon worden. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen niet volledig waren vastgesteld en dat de ernst van zijn situatie onderbelicht was. De rechtbank volgde echter het oordeel van de verzekeringsartsen en concludeerde dat er geen reden was om het medisch oordeel te betwisten.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, bevestigde de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door het UWV en oordeelde dat eiser geen recht had op een IVA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.