ECLI:NL:RBZWB:2021:4219

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 18 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, betreffende de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.J. Moens, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 2 juni 2020, waarin zijn aanvraag voor een IVA-uitkering was afgewezen. Eiser was sinds 31 augustus 2017 arbeidsongeschikt door rugklachten en had eerder een WIA-uitkering gekregen met een arbeidsongeschiktheid van 100%. Het UWV had echter geoordeeld dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2021 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat er nog behandelmogelijkheden waren en dat verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten kon worden. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen niet volledig waren vastgesteld en dat de ernst van zijn situatie onderbelicht was. De rechtbank volgde echter het oordeel van de verzekeringsartsen en concludeerde dat er geen reden was om het medisch oordeel te betwisten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, bevestigde de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door het UWV en oordeelde dat eiser geen recht had op een IVA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7365 WIA

uitspraak van 18 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. N.J. Moens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.C.A.M. Weterings.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als procesoperator. Voor dat werk is hij op 31 augustus 2017 uitgevallen vanwege rugklachten.
Bij besluit van 2 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 4 september 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit omdat hij vindt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 september 2019 heeft vastgesteld op 100% en daarbij op juiste gronden heeft bepaald dat eiser wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de verzekeringsarts zich een oordeel vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
De verzekeringsarts ( [naam verzekeringsarts 1] ) heeft eiser op 22 augustus 2019 gezien op het spreekuur en heeft een lichamelijk onderzoek verricht. Tevens heeft hij het dossier, inclusief de aanwezige medische informatie bestudeerd. Ook werd recente medische informatie opgevraagd bij eisers behandelaar. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser beperkingen heeft, maar dat nog verbeteringen kunnen optreden.
De beperkingen en de belastbaarheid zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 september 2019.
De verzekeringsarts b&b ( [naam verzekeringsarts 2] ) heeft het dossier bestudeerd waaronder de aanwezige medische informatie van eisers behandelaars. Hij was aanwezig bij de telefonische hoorzitting op 16 april 2020. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de ingediende bezwaren geen aanleiding vormen om de medische grondslag van het primaire besluit te herzien. Ten aanzien van de duurzaamheid heeft hij gerapporteerd dat er nog behandelmogelijkheden aanwezig zijn. Eiser wordt met medicijnen behandeld; pijnstilling lijkt nog niet optimaal. Een pijnspecialist is nog niet geraadpleegd. Met adequate pijnbestrijding is afname van de pijn mogelijk en kunnen eisers mogelijkheden toenemen, zodat niet gesteld kan worden dat verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Eiser heeft evenmin een revalidatietraject gevolgd om te leren omgaan met de pijn. Het mentale aspect van pijn geeft ook een belemmering in functioneren. Wanneer men beter leert omgaan met pijn, kunnen de beperkingen als gevolg van pijn afnemen en kan de belastbaarheid toenemen (stap 1). De verzekeringsarts b&b gaat verder uit van een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het eerstkomende jaar omdat doorslaggevende argumenten ontbreken voor de keuze tussen stap 2a (een redelijk tot goede verwachting) en stap 2b (verbetering is niet of nauwelijks te verwachten). De verzekeringsarts b&b heeft benoemd welke aspecten van de FML nog niet duurzaam zijn, te weten vasthouden van de aandacht, aangewezen zijn op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, niet veelvuldige deadlines of productiepieken, reiken, torderen, aaneengesloten zitten en de urenbeperking.
De verzekeringsarts b&b heeft de duurzame beperkingen neergelegd in de FML van 18 mei 2020. Voor de overige beperkingen blijft de FML van 26 september 2019 van toepassing.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen niet volledig zijn en dat de ernst van de medische situatie is onderbelicht. Eiser stelt dat zijn beperkingen volledig en duurzaam zijn omdat verbetering niet is te verwachten. Omgaan met pijn kan weliswaar zijn situatie iets verbeteren maar zal niet leiden tot verbetering van zijn belastbaarheid. Eiser wijst erop dat zijn behandelaar dit onderschrijft. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het medisch advies van verzekeringsarts/medisch adviseur [naam verzekeringsarts 3] van [naam bedrijf] van 23 juli 2021 overgelegd. Dat stap 2b van het beoordelingskader te optimistisch is ingeschat, wordt bevestigd in dit rapport. Eiser stelt dat, nu de beperkingen niet juist zijn vastgesteld, de geduide functies voor hem niet geschikt zijn.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder rugklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van eisers medische situatie. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 18 mei 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat de beperkingen van eiser nog niet duurzaam zijn. Daarbij is aandacht besteed aan de concrete situatie van eiser en voldoende onderbouwd wat het mogelijke resultaat van de voorgestelde behandeling voor eiser zal zijn. Behandeling op het gebied van pijn zal volgens de verzekeringsarts b&b leiden tot minder pijn waardoor eisers belastbaarheid zal toenemen. De verzekeringsarts b&b heeft benoemd welke aspecten van de FML nog niet duurzaam zijn, te weten vasthouden van de aandacht, aangewezen zijn op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, niet veelvuldige deadlines of productiepieken, reiken, torderen, aaneengesloten zitten en de urenbeperking. De rechtbank kan dit volgen.
Dat de orthopedisch chirurg ( [naam orthopedisch chirurg] ) op zijn gebied geen mogelijkheden zag voor verdere behandeling, betekent volgens de rechtbank niet dat er op het gebied van pijnbestrijding geen behandelmogelijkheden meer zijn. Weliswaar kan van een pijnbehandeling geen verbetering in medisch opzicht worden verwacht, maar dat is, gelet op het feit dat het hier gaat om de prognose van de arbeidsbeperkingen, op zich niet relevant. Pijnbestrijding zou kunnen leiden tot een toename van de functionele mogelijkheden en dat is waar het bij de vraag naar de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, om gaat. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL5497. Het UWV stelt dan ook terecht dat, nu ten tijde van de beoordeling geen pijnbestrijding en evenmin een revalidatietraject had plaatsgevonden, er nog mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid bestonden. In het door eiser overgelegde rapport van [naam bedrijf] ziet de rechtbank met het UWV geen aanknopingspunten voor een andere conclusie.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij injecties tegen de pijn heeft gekregen van [naam orthopedisch chirurg] maar dat deze geen resultaat hebben gehad. De omstandigheid dat een behandeling, achteraf gezien, geen of minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding was te verwachten leidt er echter niet toe dat de verwachting van de verzekeringsarts b&b onjuist is geweest. Het gaat immers om een inschatting op de datum in geding (4 september 2019) van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1944.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met alle beperkingen in de vastgestelde FML van 26 september 2019 geen functies kunnen selecteren die passen bij eisers mogelijkheden. Daarom is eiser 100% arbeidsongeschikt.
5.2
Indien de al wel duurzaam/blijvend bevonden beperkingen op de datum in geding (4 september 2019) al zouden leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid, zou op arbeidskundige gronden toch al recht bestaan op een IVA-uitkering. In de bezwaarprocedure heeft de arbeidsdeskundige b&b daarnaar onderzoek gedaan aan de hand van de opgestelde (fictieve) FML van 18 mei 2020, waarin enkel de al duurzaam beoordeelde beperkingen zijn opgenomen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat eiser dan geschikt is voor gangbare arbeid, te weten drie geduide functies, namelijk medewerker backoffice (SBC-code 532040), documentalist cargo service (SBC-code 484010) en medewerker klantenservice (SBC-code 315150). Op basis hiervan is geen sprake van de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Met inachtneming van enkel de duurzame beperkingen is eiser dus niet volledig arbeidsongeschikt.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor de eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn, uitgaande van de FML met daarin enkel de duurzame beperkingen. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 28 mei 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, enkel uitgaande van de vastgestelde duurzame beperkingen, eiser de werkzaamheden zou kunnen verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat (de duurzaamheid van) zijn medische beperkingen is/zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Dit betekent dat eiser, indien enkel wordt uitgegaan van de op de datum in geding al duurzame beperkingen, niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 september 2019 heeft vastgesteld op 100%, maar terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend omdat geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 18 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.