ECLI:NL:RBZWB:2021:4367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8588
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van een WAO-uitkering en de medische beperkingen van de eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.C.R. Molenaar, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 11 augustus 2020, waarin het UWV weigerde haar recht op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te herzien. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Eiseres was voor 38 uur per week werkzaam als administratief medewerkster, maar is sinds 1985 arbeidsongeschikt door harddrugsproblematiek en lichamelijke klachten. Haar WAO-uitkering is in 2005 beëindigd, waarna zij in 2014 een verzoek tot herziening indiende. Dit verzoek werd afgewezen, en na een aantal juridische procedures heeft eiseres in 2019 opnieuw een verzoek tot heropening van de WAO-uitkering ingediend. Het UWV heeft dit verzoek opnieuw afgewezen, wat heeft geleid tot de huidige procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV, die is gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, als zorgvuldig en voldoende gemotiveerd beoordeeld. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar beperkingen in de periode van 2005 tot 2010 zijn toegenomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische beoordeling door het UWV stand kan houden en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8588 WAO

uitspraak van 27 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.C.R. Molenaar,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 augustus 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering om haar recht op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te herzien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 augustus 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres was voor 38 uur per week werkzaam als administratief medewerkster. Op 21 januari 1985 is zij voor dat werk uitgevallen wegens harddrugsproblematiek en diverse lichamelijke klachten. Het UWV heeft aan eiseres een WAO-uitkering toegekend met ingang van
4 september 1986 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Na verschillende herbeoordelingen heeft het UWV de WAO-uitkering bij besluit van 7 juni 2005 beëindigd per 4 augustus 2005, omdat eiseres per 4 augustus 2005 minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Eiseres is hierna voor 8 tot 10 uur per week werkzaam geweest als postbezorger. Op
10 januari 2013 is zij wegens diverse klachten (algehele malaise, spier-, gewrichts- en buikklachten) voor dit werk uitgevallen, waarna zij op 21 maart 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft aangevraagd. Daarbij heeft zij aangegeven dat deze aanvraag opgevat moet worden als een verzoek om herziening van het besluit van 7 juni 2005.
Het UWV heeft bij besluit van 1 oktober 2014 geweigerd om terug te komen op het besluit van 7 juni 2005. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de bezwaarprocedure is gebleken dat het eiseres ging om een zogenaamde Amber-beoordeling (artikel 43a van de WAO).
Het UWV heeft bij besluit van 17 april 2015 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
1 oktober 2014 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 17 april 2015. Dit beroep is ongegrond verklaard (uitspraak van 24 november 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7781). Het door eiseres hiertegen ingestelde hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen (uitspraak van 22 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4488).
Eiseres heeft in november 2019 opnieuw een verzoek tot heropening van de WAO-uitkering ingediend.
Bij besluit van 2 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om terug te komen op het besluit van 7 juni 2005 en eiseres geen WAO-uitkering toegekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder de wijziging dat het UWV niet terugkomt op het besluit van 1 oktober 2014.
2.
Omvang geschil
Zoals ter zitting is besproken, is in geschil of het UWV in het bestreden besluit terecht heeft geweigerd terug te komen op het besluit van 1 oktober 2014.
3.
Wettelijk kader
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen (artikel 18 van de WAO).
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
In artikel 43, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken wanneer de arbeidsongeschiktheid geëindigd of beneden 15% is gedaald.
In artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO is bepaald dat indien de degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd. Dit is de Amber-bepaling.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Dit artikel is naar analogie van toepassing op een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit dat in rechte onaantastbaar is geworden.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 1] heeft eiseres in bezwaar gesproken op de telefonische hoorzitting van 4 augustus 2020 en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 5 augustus 2020 het volgende.
De fibromyalgie en hepatitis C waren in 2014 reeds bekend en zijn toen meegewogen.
Ten aanzien van de diagnose autisme (gesteld in oktober 2018 volgens de brief van psycholoog [naam psycholoog] van GGz-Breburg van 10 oktober 2019) geldt dat een nieuwe diagnose niet meteen aanleiding voor het veranderd vaststellen van de belastbaarheid geeft. Bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gaat het niet om een diagnose maar om de mogelijkheden van eiseres. Uitgaand van het klachtenpatroon is al jaren met de psychische en fysieke beperkingen van eiseres rekening gehouden. De diagnose doet daar niets aan af. Ook is de diagnose niet (voldoende) onderbouwd. Mocht echter sprake zijn van autisme, dan kon eiseres de geduide functies van 2005 (Sbc-codes 111180, 272043 en 267060) verrichten omdat deze niet belastend zijn in persoonlijk en sociaal functioneren. Verder blijkt uit de rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 22 april 2005 dat eiseres een aantal jaar de opleiding MBO SPW heeft gevolgd, het huishouden heeft gedaan en voor haar zoon heeft gezorgd. Daarnaast heeft eiseres drie jaar gewerkt als postbezorger voor 9,21 uur per week.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat er tussen 2005 en 2010 geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak. Wel is met de diagnose autisme sprake van een nieuw feit (voordeel van de twijfel gegeven).
In beroep heeft eiseres aanvullende informatie overgelegd van psycholoog [naam psycholoog] van GGz Breburg van 10 november 2020 en 27 november 2020. De verzekeringsarts b&b heeft hierop gereageerd en is bij het eerder ingenomen standpunt gebleven.
4.2
Eiseres heeft tegen de medische Amber-beoordeling van het UWV aangevoerd dat
wel sprake is van toegenomen beperkingen. Verder is het UWV ten onrechte voorbijgegaan aan de uitspraak van de CRvB van 22 december 2017, overweging 4.1, waarin staat dat ter zitting is gebleken dat het UWV zich niet langer op het standpunt stelt dat de beperkingen van eiseres als gevolg van de hepatitis C uit een andere oorzaak voortkomen dan de eerder vastgestelde beperkingen. Het besluit van 1 oktober 2014 kan daarom niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit. Tevens heeft eiseres gesteld dat de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 5 augustus 2020 onzorgvuldig, inconsistent en niet concludent is, omdat daarin vraagtekens zijn geplaatst bij de brief van GGz Breburg van 10 oktober 2019 omtrent de diagnose autisme. Verder heeft eiseres aangevoerd dat er geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat zij, in tegenstelling tot wat verzekeringsarts b&b stelt, door fysieke en psychische beperkingen niet in staat is de drie in 2005 geduide functies te verrichten.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat hier geen sprake is van een eerste Amber-beoordeling, aangezien het UWV al eerder, na een verzoek van eiseres in 2014, in het besluit van 1 oktober 2014 heeft geoordeeld dat geen sprake is van toegenomen beperkingen in de periode in geding (vijf jaar na intrekking van de uitkering per 4 augustus 2005). Dit besluit is tot aan de beoordeling bij de CRvB in stand gebleven.
Eiseres heeft in november 2019 opnieuw een Amber-verzoek gedaan. Nu hiermee sprake is van een herhaald Amber-verzoek dient eiseres nieuwe feiten en omstandigheden te stellen in de zin van artikel 4:6, eerste lid van de Awb welke zien op toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na intrekking van de uitkering per 4 augustus 2005.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:958).
Daar waar eiseres wijst op de diagnoses fibromyalgie en hepatitis C, geldt dat deze diagnoses al in de vorige procedure zijn meegewogen, Het UWV stelt zich daarom terecht op het standpunt dat deze diagnoses niet als nieuw gestelde feiten in het nu te beoordelen geschil kunnen worden aangemerkt. Van nieuwe gegevens over deze diagnoses is ook niet gebleken.
De rechtbank overweegt dat de diagnose autisme (ASS) wel een nieuw feit in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is. Hierover is in de brief van 10 oktober 2019 van psycholoog [naam psycholoog] (GGz Breburg) opgenomen dat de diagnose in oktober 2018 is gesteld. Dit nieuwe feit heeft echter niet geleid tot gewijzigde besluitvorming van het UWV.
De rechtbank dient te beoordelen of met deze diagnose zodanige nieuwe medische feiten zijn gesteld dat bij eiseres in de periode van 4 augustus 2005 tot 4 augustus 2010 (periode in geding) sprake was van toegenomen beperkingen. Het UWV heeft in zijn besluitvorming aangenomen dat bij eiseres in de periode in geding sprake was van ASS. De stelling van eiseres dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte vraagtekens plaatst bij de gestelde diagnose, is voor de verdere beoordeling dan ook niet relevant. De vraag is vervolgens of de in 2018 gestelde diagnose ASS de belastbaarheid van eiseres heeft veranderd in de periode in geding. Allereerst geldt dat een diagnose niet bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, het gaat om beperkingen uit ziekte of gebrek (zie ook de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:574). Een gestelde diagnose betreffende een bepaald klachtenpatroon leidt in beginsel niet tot meer beperkingen indien dat klachtenpatroon in de eerdere beoordeling al is meegenomen. Zo is in het geval van eiseres bij de afschatting in 2005 al rekening gehouden met de psychische klachten van eiseres, zo volgt ook uit de rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 22 april 2005. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2005 is eiseres beperkt geacht op verschillende beoordelingspunten, waaronder het werken zonder veelvuldige deadlines of productiepieken (beoordelingspunt 1.9.7). Het feit dat psycholoog [naam psycholoog] nu naar aanleiding van de diagnose ASS meer beperkingen voor eiseres aangeeft dan in de FML van 22 april 2005 zijn aangenomen betekent niet dat in de periode in geding ook al sprake was van deze beperkingen. Daarbij heeft het UWV mogen meewegen dat eiseres in de periode in geding heeft gefunctioneerd, in die zin dat zij in die jaren een studie heeft gevolgd en dat zij voor haar zoontje en haar huishouden heeft gezorgd. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts b&b toereikend heeft gemotiveerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen in de periode in geding en is dan ook van oordeel dat de medische beoordeling door het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat deze kan standhouden. Een nader arbeidskundig onderzoek hoefde niet plaats te vinden, nu geen sprake is van toegenomen beperkingen.
4.4
Tot slot overweegt de rechtbank dat de overige gronden niet tot een andere beoordeling leiden. Deze gronden behoeven hier dan ook geen nadere bespreking.
5.
Conclusie
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 27 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.