Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Motivering
- het jaar 2014 (zaaknummer 19/2349);
- het jaar 2015 (zaaknummer 19/2350);
- het jaar 2016 (zaaknummer 19/2351).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 16 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting door een buitenlandse beleggingsinstelling, gevestigd in Luxemburg. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst, die de verzoeken om teruggaaf had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, met een beroep op het Unierecht, meent recht te hebben op teruggaaf van dividendbelasting, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep nader te motiveren, maar heeft geen reactie ontvangen op de gestuurde brieven. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat, gezien het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren vanaf 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang is. De rechtbank concludeert dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. Bovendien is in het beroepschrift vermeld dat het ook namens de participanten in het fonds is ingediend, maar er is niet aangetoond dat deze participanten aanspraak zouden kunnen maken op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft de beroepen daarom kennelijk ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.