Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Griffierecht en proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De inspecteur had de aanslag en de beschikking belastingrente ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting op 19 augustus 2021 werd duidelijk dat de inspecteur de belanghebbende niet had gehoord, ondanks dat deze herhaaldelijk had aangegeven gehoord te willen worden. De rechtbank oordeelde dat het hoorrecht van de belanghebbende was geschonden, omdat hij niet op de uitnodiging van de inspecteur had gereageerd, maar dit niet als afstand van het hoorrecht kon worden geïnterpreteerd. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen, met inachtneming van het hoorrecht. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de inspecteur de kosten van het geding en het griffierecht moest vergoeden. De zaak werd terugverwezen naar de inspecteur voor een nieuwe beslissing op het bezwaar van de belanghebbende.