ECLI:NL:RBZWB:2021:4887

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
AWB 20_7054
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het hoorrecht in belastingzaak met terugwijzing naar de inspecteur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De inspecteur had de aanslag en de beschikking belastingrente ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting op 19 augustus 2021 werd duidelijk dat de inspecteur de belanghebbende niet had gehoord, ondanks dat deze herhaaldelijk had aangegeven gehoord te willen worden. De rechtbank oordeelde dat het hoorrecht van de belanghebbende was geschonden, omdat hij niet op de uitnodiging van de inspecteur had gereageerd, maar dit niet als afstand van het hoorrecht kon worden geïnterpreteerd. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen, met inachtneming van het hoorrecht. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de inspecteur de kosten van het geding en het griffierecht moest vergoeden. De zaak werd terugverwezen naar de inspecteur voor een nieuwe beslissing op het bezwaar van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer: BRE 20/7054
uitspraak van 29 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 november 2018 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 aan belanghebbende opgelegd (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is aan belanghebbende een beschikking belastingrente (hierna: de beschikking belastingrente) afgegeven.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en beschikking belastingrente.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De griffier heeft van belanghebbende griffierecht geheven van € 48.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021 te Breda. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . De rechtbank heeft het onderzoek aan het einde van de zitting gesloten.
1.7.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een Formulier proceskosten overgelegd. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen de in dit formulier gevraagde proceskostenvergoeding.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
De aanslag is met dagtekening 9 november 2018 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.000. Gelijktijdig is de beschikking belastingrente van € 89 afgegeven.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 12 december 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente.
2.3.
Belanghebbende heeft op 26 april 2019 door middel van retournering van het “Reactieformulier bezwaar” kenbaar gemaakt dat hij in de bezwaarfase gehoord wenst te worden.
2.4.
Op 6 mei 2019 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de bezwaarbehandelaar en belanghebbende. Belanghebbende heeft tijdens dit telefoongesprek medegedeeld dat hij de uitkomst van een (nog bij de Belastingdienst aanhangig te maken) klachtenprocedure wenst af te wachten alvorens te worden gehoord. De klachtenprocedure gaat over ICT-problemen aan de zijde van de Belastingdienst die belanghebbende heeft ervaren bij het doen van aangifte.
2.5.
Belanghebbende heeft de inspecteur bij e-mailbericht van 3 oktober 2019, 30 oktober 2019, 6 december 2019 en 30 januari 2020 geïnformeerd over de stand van zaken van de klachtenprocedure. Belanghebbende heeft in deze e-mailberichten niet afgezien van het recht om gehoord te worden. Voor zover relevant luidt het e-mailbericht van 30 januari 2020 als volgt:
“(…)
- Een aantal klachten (via [mevrouw X] ref. KL [referentie] ) bij mijn bezwaarprocedure zijn goed opgenomen en inmiddels verwerkt en afgerond via de landelijke klachtenafdeling in Den Haag.
- Er treden inmiddels nieuwe klachten op bij zowel mijn aanslag 2015 e.v. als bij mijn bezwaarprocedure, die de voortgang van de bezwaarprocedure bemoeilijken. Deze klachten wil ik melden, behandelen en inperken. Dit zal enige tijd duren.
- Hierna las ik een adempauze in, aangezien ik teveel tijd en energie heb gestoken in de klachtenzaken die mijn gezondheid en mijn eigen functioneren dreigen te schaden.
- Hierna zal ik weer contact opnemen met de behandelaar van het bezwaar, voor een verder vervolg van het bezwaar, en wellicht via een hoorzitting t.z.t. via u.
- De hoorzitting is dus hiermee op de lange baan geschoven.
Om u enige zekerheid te geven over de tijdtermijn is mijn voorgenomen plan om in december 2020, uiterlijk 10 december 2020, weer contact met u op te nemen voor hernieuwd contact en/of afstemming met de behandelaar van het bezwaarschrift, over de status van de klachten en bezwaarprocedure. (…)”’
2.6.
Bij brief met dagtekening 13 april 2020 heeft de inspecteur belanghebbende (nogmaals) gewezen op zijn hoorrecht. Deze brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…) Middels dit schrijven wil ik u nogmaals wijzen op het recht om gehoord te worden.
Als u hiervan gebruik wenst te maken, verneem ik dit graag van u. Als u er geen prijs op stelt om te worden gehoord, verneem ik dat eveneens graag van u middels het reactieformulier. (…)
Ik ontvang het ingevulde formulier per post of via e-mail graag vóór 29 april 2020 retour. (…)”
2.7.
Belanghebbende heeft niet op de brief van 13 april 2020 gereageerd.
2.8.
De inspecteur heeft op 10 mei 2020 uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende vooraf gehoord te hebben. Er is wel inzage verstrekt in de op de zaak betrekking hebbende stukken.

3.Geschil

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is het hoorrecht in de bezwaarfase geschonden en zo ja, dient om deze reden terugwijzing plaats te vinden naar de inspecteur?
2. Is de aanslag tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd?
3.2.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing naar de inspecteur. De inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag en beschikking belastingrente.

4.Beoordeling van het geschil

Vraag 1 (hoorrecht)
4.1.
Belanghebbende stelt dat het hoorrecht is geschonden en wenst daarom dat de zaak naar de inspecteur wordt teruggewezen.
4.2.
De inspecteur stelt daarentegen dat zich geen schending van het hoorrecht heeft voorgedaan omdat belanghebbende niet heeft gereageerd op de brief van 13 april 2020. De inspecteur heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat gebleken is dat het erg moeilijk is om afspraken met belanghebbende in te plannen.
4.3.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het enkele feit dat een belanghebbende die heeft verzocht om gehoord te worden niet op een uitnodiging voor het inplannen van een hoorgesprek heeft gereageerd onvoldoende is om hieruit af te leiden dat stilzwijgend afstand is gedaan van het recht om te worden gehoord. [1]
4.4.
De omstandigheid dat belanghebbende niet heeft gereageerd op de brief van 13 april 2020 heeft daarom niet ten gevolge dat de inspecteur voorbij kon gaan aan het verzoek om gehoord te worden. Er heeft zich een schending van het hoorrecht voorgedaan. Dat belanghebbende diverse keren aan de inspecteur heeft medegedeeld dat hij de uitkomst van de klachtenprocedure wenste af te wachten maakt dit niet anders.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze schending voorbij te gaan met toepassing van artikel 6:22 Awb. De rechtbank acht hierbij van belang dat het materiële geschil de vraag betreft of belanghebbende met betrekking tot een door hem op grond van de Participatiewet verkregen uitkering aanspraak kan maken op aftrek van kosten en belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij van de gemeente afkomstige stukken kan overleggen die relevant kunnen zijn bij beantwoording van deze vraag. Bezien in het licht van dit bewijsaanbod heeft de inspecteur onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat omtrent de feiten en de waardering daarvan geen verschil van mening bestaat tussen hem en belanghebbende.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene en het nadrukkelijk verzoek van belanghebbende om terugwijzing van de zaak naar de inspecteur, ziet de rechtbank aanleiding de uitspraak op bezwaar te vernietigen en de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar van belanghebbende te beslissen nadat hij belanghebbende alsnog op de juiste wijze in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
Vraag 2 (hoogte aanslag)
4.7.
Aangezien de zaak teruggewezen wordt naar de inspecteur komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van vraag 2.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het beroep gegrond is.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht en tot vergoeding van de door belanghebbende voor de behandeling van het beroep gemaakte kosten.
5.2.
Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de door hem voor de behandeling van het beroep gemaakte kosten bestaan uit reiskosten van € 23,40. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van deze kosten.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de inspecteur op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak van de rechtbank;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep van € 48 vergoedt; en
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank van € 23,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.A. van Rooij-Beckers, griffier, op 29 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is wegens verhindering van de griffier uitsluitend ondertekend door mr. J.M. van der Vegt.
De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechter is normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij is in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl., onder meer, Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:524 en Hoge Raad 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751.