ECLI:NL:RBZWB:2021:5203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6286
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2021, betreft het een beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV over de voortzetting van de WIA-uitkering van een ex-werknemer. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 maart 2020, waarin het UWV heeft bepaald dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam is. De werknemer heeft geen toestemming gegeven voor het verstrekken van medische gegevens aan eiseres, wat leidde tot beperkingen in de kennisname van relevante stukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam is, en dat het bestreden besluit in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid en motivering. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6286 WIA

uitspraak van 21 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de ongewijzigde voortzetting van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), die de ex-werknemer van eiseres, [naam werknemer] (werknemer), ontvangt.
De werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door eiseres van stukken die medische gegevens bevatten. Bij beslissing van 24 juli 2020 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisname is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank heeft aan gemachtigde van eiseres, mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol, bijzondere toestemming verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 september 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens het UWV is mr. M.B.A. van Grinsven verschenen.

Overwegingen

De rechtbank stelt vast dat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens aan eiseres te verstrekken. Dit betekent dat in deze uitspraak geen melding zal worden gemaakt van specifieke op de werknemer betrekking hebbende medische gegevens.
1.
Feiten
Eiseres is eigenrisicodrager voor de Wet WIA.
Werknemer is bij eiseres werkzaam geweest als algemeen medewerker. Voor dat werk is hij op 28 augustus 2015 uitgevallen.
Aan werknemer is per 13 september 2017 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eiseres heeft op 13 november 2018 het UWV verzocht om een herbeoordeling van werknemers mate van arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 16 juli 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiseres en werknemer medegedeeld dat werknemers recht op een WIA-uitkering niet wijzigt.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft bepaald dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer niet wijzigt en aldus niet duurzaam is.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.
Beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, telefonisch contact gehad met werknemer en informatie ingewonnen bij een voormalig behandelaar. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, werknemer gezien tijdens de hoorzitting en een expertise laten verrichten door een psychiater.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat uit het expertiserapport van 28 februari 2020 blijkt dat werknemer zich niet laat onderzoeken en in het geheel geen medewerking verleent, zodat het niet mogelijk is om tot een definitieve diagnose te komen en de vragen van het UWV uitgebreid te bespreken. Uit het expertiserapport blijkt wel dat de psychiater grote twijfels heeft over het beeld en de ernst van het beeld. Naar de mening van eiseres had het UWV niet de conclusie kunnen trekken dat de beperkingen niet duurzaam zijn, gelet op het feit dat werknemer in het geheel niet heeft meegewerkt aan de noodzakelijke expertise en eerdere onderzoeken. Het UWV had een diagnostische opname dienen op te leggen om werknemer alsnog te kunnen onderzoeken. Aangezien werknemer meerdere malen niet heeft meegewerkt aan onderzoeken en er grote twijfels bestaan over de ernst van het beeld en de diagnose, is een diagnostische opname noodzakelijk om tot een zorgvuldige beoordeling van de diagnose, beperkingen en eventuele duurzaamheid te komen.
Eiseres heeft een medische rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van 23 november 2020 overgelegd. Volgens [naam verzekeringsarts] voldoet het onderzoek en de motivering van de verzekeringsarts b&b niet aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) daaraan stelt, met name ten aanzien van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek, de diagnosestelling, de motivatie van de aangenomen beperkingen en de motivatie van het ontbreken van duurzaamheid.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
In geschillen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de CRvB geoordeeld dat in het geval dat een belanghebbende werkgever de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het UWV het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert (zie onder meer de uitspraak van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292).
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV een beoordelingskader voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen (het beoordelingskader). Ingevolge het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen indien verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten dan wel niet of nauwelijks te verwachten. Daarnaast bevat het beoordelingskader een stappenplan ter vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde, uitgaande van de medische situatie op het moment van beoordeling. Samengevat weergegeven behelst stap één de beoordeling door de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval indien er sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Stap
twee instrueert de verzekeringsarts te beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Dat is het geval indien er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap drie geeft criteria voor de beantwoording van de vraag of na het eerste jaar nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Dat is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Voor de onderbouwing van het standpunt van het UWV dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer in april 2019 geen duurzaam karakter had, zijn de rapportages van verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) van 20 maart 2020, het rapport van de psychiater van 28 februari 2020 en het rapport van de verzekeringsarts b&b van 19 juli 2021 van belang.
De rechtbank stelt vast dat de psychiater heeft gerapporteerd dat vanwege de gebrekkige coöperatie van de werknemer het niet mogelijk bleek om tot een definitieve diagnose te komen en dat om diezelfde reden de door een eerdere behandelaar gehanteerde diagnoses niet definitief uit te sluiten noch te bevestigen zijn. Los van de vraag hoe het UWV op basis van deze expertise, de overige medische informatie en de weigerachtige houding van werknemer, toch diens belastbaarheid heeft kunnen vaststellen, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de rapportages van de verzekeringsartsen onvoldoende dat, zoals het UWV stelt, er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de bewuste rapportages niet blijkt dat de verzekeringsarts en/of verzekeringsarts b&b het stappenplan, zoals hiervoor is uiteengezet, heeft gevolgd. Voorts merkt de rechtbank op dat conform eerdergenoemde vaste rechtspraak, inschatting van de verzekeringsartsen van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Dat een dergelijke afweging heeft plaatsgevonden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet. Gelet op wat hiervoor geconstateerd is ten aanzien van het niet meewerken door werknemer, vraagt de rechtbank zich ook af of het UWV wel in staat is om op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens een dergelijke afweging te kunnen maken, nu voor de rechtbank allerminst helder is wat die aan de orde zijnde feiten en omstandigheden zijn.
5. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat bij het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding niet duurzaam te achten is. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb omdat het UWV het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6. Het voorgaande betekent dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt het UWV hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
De rechtbank geeft het UWV in overweging om, zoals door de psychiater is geadviseerd, een diagnostische opname te gelasten. Voor zover het UWV zich op het standpunt stelt dat dit een (te) zwaar middel is, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1914) dat in dit geval gesteld noch gebleken is dat van werknemer niet kan worden verlangd dat hij medewerking verleent aan een diagnostische opname.
7.
Proceskosten en griffierecht
7.1
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1).
7.2
Wat betreft de door eiseres verzochte vergoeding van de kosten van de deskundige die verslag heeft uitgebracht, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en artikel 8:36, tweede lid, van de Awb wordt de vergoeding van kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wts) en het daarop gebaseerde Besluit tarieven in strafzaken (Bts).
7.3
Uit artikel 6 van het Bts volgt dat de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, vergoed worden tot het maximum tarief van € 134,04 per uur. Voor vergoeding komt in aanmerking het medisch advies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van 23 november 2020 van 2 uur. Dit geeft een vergoeding van € 268,08.
In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de daarin genoemde bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting (btw) die daarover is verschuldigd. Dit brengt met zich dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van € 268,08 dienen te worden verhoogd met de omzetbelasting ad 21%. De totale vergoeding voor deskundigenkosten inclusief btw bedraagt € 324,38.
7.4
De totale proceskostenvergoeding (rechtsbijstand en deskundigenkosten) bedraagt dus € 1.820,38.
7.5
Tot slot bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht ad € 360,00 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.820,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 21 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.