Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. Edelbroek, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 januari 2020, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 74,12%. Eiser betwistte deze vaststelling en voerde aan dat zijn medische beperkingen niet correct waren beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen toestemming had gegeven voor het verstrekken van medische gegevens aan zijn werkgever, maar dat de rechtbank wel toestemming had verleend aan de gemachtigde van de werkgever om bepaalde stukken in te zien. Tijdens de zitting op 11 november 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Meijs. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 december 2019 correct waren. Eiser had geen gronden aangevoerd die de rechtbank deden twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 februari 2019 had vastgesteld op 74,12%.