ECLI:NL:RBZWB:2021:6156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4984
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. Edelbroek, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 januari 2020, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 74,12%. Eiser betwistte deze vaststelling en voerde aan dat zijn medische beperkingen niet correct waren beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen toestemming had gegeven voor het verstrekken van medische gegevens aan zijn werkgever, maar dat de rechtbank wel toestemming had verleend aan de gemachtigde van de werkgever om bepaalde stukken in te zien. Tijdens de zitting op 11 november 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Meijs. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 december 2019 correct waren. Eiser had geen gronden aangevoerd die de rechtbank deden twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 februari 2019 had vastgesteld op 74,12%.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4984 WIA

uitspraak van 2 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. M.C.M. Edelbroek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam 2], (de werkgever)
arts-gemachtigde: drs. R. Bakkenes.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Eiser heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door de werkgever van stukken die medische gegevens bevatten. Bij beslissingen van 29 april en 21 juni 2021 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat de werkgever van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisname is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank heeft aan gemachtigde van de werkgever, drs. R. Bakkenes, bijzondere toestemming verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn partner. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P.J. Meijs. Derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

De rechtbank stelt vast dat eiser geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens aan de werkgever te verstrekken. Dit betekent dat in deze uitspraak geen melding zal worden gemaakt van specifieke op eiser betrekking hebbende medische gegevens.
1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als teamleider ICT Services bij de werkgever. Voor dat werk is hij op 2 februari 2017 uitgevallen.
Bij besluit van 11 januari 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 16 februari 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,50%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV stelt eisers mate van arbeidsongeschiktheid vast op 74,12% en zijn resterende verdiencapaciteit op
€ 1.571,57.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 februari 2019 heeft vastgesteld op 74,12%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en zijn dossier bestudeerd. Verder heeft de verzekeringsarts een rapportage van Ergatis van 4 april 2018 in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser zich ziek meldde, daarvoor specialistisch is onderzocht en gedurende 3 à 4 maanden een revalidatietraject heeft doorlopen. Hierdoor is zijn medische situatie iets verbeterd. Eiser blijft echter klachten en beperkingen houden, waardoor hij beperkt is in zijn actieradius. De verzekeringsarts stelt dat eiser niet voldoet aan de criteria om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Gezien de bevindingen bij eigen onderzoek en na bestudering van de medische informatie concludeert de verzekeringsarts dat eiser beperkingen heeft. Er is gelet op de informatie van Ergatis nog geen medische eindsituatie. Verbetering kan met name worden behaald door opbouw van conditie. Ook kan nader onderzoek (en in het verlengde daarvan behandeling) nog tot verbetering leiden. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 januari 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft voorts een expertise laten verrichten door Psyon. Psyon heeft op 14 oktober 2019 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er bij eiser sprake is van problematiek, mede geobjectiveerd door de expertise. In het expertise onderzoek worden aanwijzingen gezien voor aggravatie, hetgeen een inschatting van de beperkingen bemoeilijkt. Kijkend naar de inschatting van de belastbaarheid van Psyon op basis van de bevindingen van het expertise onderzoek, meent ook de verzekeringsarts b&b dat eiser niet voldoet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts b&b ziet voorts aanleiding om de beperkingen die Psyon op persoonlijk en sociaal functioneren heeft gesteld, over te nemen. Met betrekking tot de lichamelijke klachten acht de verzekeringsarts b&b aanvullend onderzoek niet nodig. Volgens de verzekeringsarts b&b kan de problematiek bij eiser niet geobjectiveerd worden. Dit betekent dat aanvullend lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft. Zeker in het licht van het feit dat er aanwijzingen gezien zijn voor aggravatie zijn de resultaten van lichamelijk onderzoek onvoldoende om de geclaimde beperkingen te objectiveren. De verzekeringsarts b&b stelt dat het niet ongebruikelijk is om op basis van de bij eiser gestelde diagnoses uit preventieve overwegingen enige beperkingen aan te nemen in de dynamische handelingen en statische houdingen om een toename van klachten te voorkomen. De verzekeringsarts b&b kan zich verenigen met de beperkingen in de dynamische handelingen die de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Deze beperkingen houden in voldoende mate rekening met de klachtbeleving van eiser. De verzekeringsarts b&b ziet echter geen aanleiding om beperkingen op ‘geknield of gehurkt actief zijn’ en ‘aanpassing aan fysieke omgevingseisen’ aan te nemen of specifieke eisen te stellen aan afwisseling van houding, zoals de primaire verzekeringsarts heeft gedaan. De verzekeringsarts b&b kan zich vinden in de conclusies van Psyon ten aanzien van werktijden. Een structurele beperking van werktijden is niet aan de orde op basis van het medisch beeld. Eiser voldoet niet aan de criteria van de richtlijn Duurbelastbaarheid in arbeid om een forse urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts b&b heeft eisers beperkingen en de belastbaarheid neergelegd in de FML van 3 december 2019.
4.2
Medische beroepsgronden
Eiser heeft aangevoerd dat hij is gediagnosticeerd met verschillende aandoeningen waardoor hij onder meer pijnklachten ervaart. De reumatoloog heeft aangegeven dat eiser al geruime tijd aan één van deze aandoeningen moet lijden. De gezondheidssituatie van eiser wordt als gevolg van zijn aandoeningen steeds slechter, hij wordt steeds minder mobiel en er worden steeds zwaardere medicijnen voorgeschreven.
Volgens eiser is het medisch onderzoek onzorgvuldig verricht en zijn zijn beperkingen onderschat. De verzekeringsarts b&b heeft zich enkel laten leiden door kennelijke gebruiken in de verzekeringskundige praktijk, maar niet door op lichamelijk onderzoek gebaseerde eigen inschattingen. Daardoor zijn direct zichtbare lichamelijke aandoeningen volledig gemist. Eiser meent dan ook dat de FML op verschillende onderdelen dient te worden aangepast en stelt als gevolg van zijn beperkingen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van reumatoloog Bijsterbosch van 11 februari 2020 overgelegd.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de rapportages van de verzekeringsartsen af dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Zij hebben naar die klachten onderzoek gedaan. De verzekeringsartsen hebben eiser gezien en dossieronderzoek verricht. De primaire verzekeringsarts heeft een rapportage van Ergatis van 4 april 2018 in zijn onderzoek betrokken en de verzekeringsarts b&b heeft een expertise laten verrichten door Psyon. Daarmee is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig verricht.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd - namelijk dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen lichamelijk onderzoek is verricht - geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b afdoende toegelicht waarom is afgezien van een lichamelijk onderzoek. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de belastbaarheid en beperkingen van eiser. De rechtbank wijst in dit verband op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
De door eiser overgelegde informatie van reumatoloog Bijsterbosch van 11 februari 2020 geeft de rechtbank evenmin aanleiding om te concluderen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat de door de verzekeringsarts b&b in de FML vastgestelde beperkingen niet juist zijn.
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op deze informatie en het beroepschrift. Zij ziet daarin geen reden voor aanpassing van haar standpunt. De verzekeringsarts b&b stelt dat de informatie van Bijsterbosch van ruim na datum in geding is. De reumatoloog maakt geen melding van specifieke lichamelijke stoornissen, gebreken of afwijkingen. Waar de reumatoloog wel melding van maakt is volgens de verzekeringsarts b&b een normaal verouderingsverschijnsel. Eiser ervaart klachten die uit het medisch beeld voortvloeien. Met die klachten en de ervaren beperkingen werd volgens de verzekeringsarts b&b voldoende rekening gehouden door logisch van uit het klachtenbeeld voortvloeiende beperkingen aan te nemen in dynamische handelingen en statische houdingen. De informatie van de reumatoloog brengt geen nieuwe specifieke medische stoornissen, gebreken of afwijkingen aan het licht op basis waarvan aanvullende of ernstigere beperkingen aannemelijk zijn anders dan aangenomen in de FML, aldus de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank acht deze reactie afdoende. Bovendien is namens eiser ter zitting bevestigd dat de klachten die de reumatoloog noemt van latere datum zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in deze informatie van de reumatoloog dan ook geen aanleiding hoeven zien voor aanpassing van de FML.
Ten aanzien van eisers stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b terecht heeft gesteld dat er geen aanleiding is om eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te beschouwen. Eiser voldoet namelijk niet aan de criteria van artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 3 december 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 9 januari 2019 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: archiefmedewerker (Sbc-code 315132), telefonist, receptionist, typist (Sbc-code 315120) en magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220).
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, met inachtneming van de gewijzigde FML van 3 december 2019 de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies beoordeeld op geschiktheid voor eiser. De arbeidsdeskundige b&b legt de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medewerker ondersteuning DIV (Sbc-code 553020), medewerker logistiek (Sbc-code 111220) en routechauffeur (Sbc-code 282102).
5.2
Arbeidskundige gronden
Eiser heeft gesteld dat hij de geduide functies vanwege zijn beperkingen niet kan verrichten.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportages van de arbeidsdeskundigen. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 74,12%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 februari 2019 heeft vastgesteld op 74,12%
.Omdat eiser dus niet volledig arbeidsongeschikt is, zal de rechtbank niet beoordelen of die arbeidsongeschiktheid duurzaam is.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskosten-veroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 2 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.uitspraken van de CRvB van 31 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3488) en van 13 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:870).