ECLI:NL:RBZWB:2021:946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5621
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een woning op basis van de Opiumwet na aantreffen van hennep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. El Bellaj, en de burgemeester van de gemeente Waalwijk. Eiseres was huurder van een woning en berging waar op 30 september 2019 door de politie een partij van 1.935 gram hennep werd aangetroffen. De burgemeester legde daarop een last onder bestuursdwang op, waarbij eiseres werd gelast om de woning en berging voor drie maanden te sluiten. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet op de juiste uitgangspunten had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat er geen feitelijke loop of overlast was aangetoond en dat eiseres niet persoonlijk verwijtbaar was voor de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning niet gerechtvaardigd was en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de sluiting van de woning werd opgeheven, maar de sluiting van de berging in stand bleef. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de burgemeester bij het toepassen van de bevoegdheid tot sluiting van een woning op basis van de Opiumwet, vooral in gevallen waar geen overlast of feitelijke drugshandel is aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5621 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. R. El Bellaj,
en
de burgemeester van de gemeente Waalwijk,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] ,te [plaatsnaam derde partij] ,
verhuurder.
Procesverloop
In het besluit verzonden op 27 november 2019 (primair besluit) heeft de burgemeester eiseres met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet gelast om de woning en de berging aan de [adres] [huisnummer] in [plaatsnaam] te sluiten en voor de duur van drie maanden afgesloten te houden, op straffe van toepassing van bestuursdwang.
In het besluit verzonden op 11 maart 2020 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 3 februari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en mr. H. van de Werken namens de burgemeester. Namens de verhuurder is niemand verschenen.
Overwegingen

1.Feiten

Eiseres is huurder en gebruiker van de woning en de berging aan de [adres] [huisnummer] in [plaatsnaam]. De woning en berging maken onderdeel uit van een appartementencomplex. Het complex is eigendom van [derde partij]
Op 30 september 2019 heeft de politie naar aanleiding van een anonieme melding, inhoudende dat in de berging een partij hennep opgeslagen lag een doorzoeking verricht in en rondom de berging. Uit het hennepinformatie bericht volgt dat de politie daarbij in de berging in een tas twee zwarte sealbags met in totaal 1.935 gram hennep heeft aangetroffen.
Bij brief van 16 oktober 2019 heeft de burgemeester aan eiseres medegedeeld dat hij van plan is om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen, waarbij eiseres zal worden gelast om de woning met berging voor een periode van drie maanden te sluiten, op straffe van bestuursdwang.
Tegen dit voornemen heeft eiseres haar zienswijze naar voren gebracht.
De zienswijze heeft geen verandering gebracht in het voornemen van de burgemeester. Bij het primaire besluit heeft hij eiseres gelast om de woning en de berging met ingang van
10 december 2019 te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is bekend onder zaaknummer BRE 19/6346 WET. Bij uitspraak van 23 december 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Eiseres heeft het bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van de adviescommissie voor de bezwaarschriften van 13 februari 2020.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar van eiseres onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de adviescommissie ongegrond verklaard.
Eisers heeft beroep ingesteld en daarnaast een voorlopige voorziening gevraagd. Dit verzoek is bekend onder zaaknummer BRE 20/5620 WET. Bij uitspraak van 22 april 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de uitspraak in dit beroep.

2.Wettelijk kader

Artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 3 van de Opiumwet is bepaald, dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep staat vermeld op lijst II.
Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, door middel van vaststelling van de “Beleidsregels voor de toepassing van een last onder bestuursdwang en/of bestuurlijke waarschuwing ingevolge artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid 2019)”.
In het beleid is bepaald dat indien in woningen en/of bij woningen behorende erven een handelshoeveelheid drugs van een middel als bedoeld in lijst I (>0,5 gram / > 1 pil / > 5 mililiter) of lijst II (> 5 planten of > 5 gram) wordt aangetroffen, bij een eerste constatering een sluiting van 3 maanden volgt.
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
Bevoegdheid van de burgemeester
Eiseres heeft niet betwist dat op 30 september 2019 in de berging van haar woning 1.935 gram hennep is aangetroffen, een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet. Niet in geschil is dat een hoeveelheid van 1.935 gram een handelshoeveelheid drugs vormt. Eiseres heeft niet betwist dat de burgemeester als gevolg van de aanwezigheid van deze handelshoeveelheid drugs in beginsel bevoegd was tot sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
3.2
Sluiting overeenkomstig de Beleidsregels
Het besluit tot sluiting van de woning en berging voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met het Damoclesbeleid 2019.
3.3
Gebruik van de bevoegdheid
Dat de sluiting in overeenstemming met het Damoclesbeleid 2019 is, betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen besluiten.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, zie de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840), dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Daarbij overweegt de rechtbank (onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148) dat aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning – dat een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen – een zwaar gewicht dient te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. In dit verband dient de burgemeester alle relevante feiten en omstandigheden in kaart te brengen en af te wegen of de situatie dermate ernstig is dat sluiting als herstelmaatregel is aangewezen ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde of dat met een andere, minder ingrijpende, maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan. De rechtbank verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1-2), waaruit volgt dat de sluiting van een woning als een verregaande bevoegdheid moet worden aangemerkt, zeker wanneer het pand daadwerkelijk wordt bewoond. De wetgever achtte de sluitingsbevoegdheid niettemin een noodzakelijke en proportionele aanvulling op het bestaande juridische instrumentarium, maar benadrukte het belang van een gefaseerd optreden, waarbij het niet de bedoeling is dat al bij een eerste overtreding van de Opiumwet automatisch tot sluiting van de woning wordt overgegaan, daar meestal met bijvoorbeeld een waarschuwing kan worden volstaan.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de burgemeester in dit geval, waarbij sprake is van een eerste constatering van softdrugs in de berging bij de woning van eiseres, alle belangen in aanmerking nemend in redelijkheid heeft kunnen besluiten de berging en de woning voor een periode van drie maanden te sluiten.
De noodzaak tot sluiting
Ten aanzien van de noodzaak tot sluiting heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat, gelet op het feit dat een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen aannemelijk is dat de woning en berging een rol vervullen in de keten van drugshandel en dat er dus sprake is van loop en bekendheid van de woning en berging in het criminele circuit. Daar komt bij dat de hennep is aangetroffen na een anonieme melding. Daaruit volgt dat meerdere personen op de hoogte waren van de aanwezigheid van de drugs in de berging. Verder zijn voor de deur van de berging hennepresten aangetroffen. Daaruit kan worden afgeleid dat de drugs uit de verpakking gehaald is geweest, wat erop kan duiden dat de drugs ter plaatse is verhandeld. Ook de hoeveelheid aangetroffen drugs en de ligging van de woning in een kwetsbare woonwijk rechtvaardigen de sluiting, aldus de burgemeester.
Eiseres heeft betwist dat de berging en de woning als drugspand bekend stonden en heeft gesteld dat van een loop van en naar het perceel feitelijk nooit sprake geweest. De omgeving heeft nooit hinder of overlast ondervonden door de aanwezigheid van de hennep. De hoeveelheid hennep die is aangetroffen en de ligging in een kwetsbare woonwijk rechtvaardigen de noodzaak tot sluiting volgens eiseres niet. Daar komt bij dat inmiddels geruime tijd verstreken is, zodat herstel van de openbare orde niet langer het doel kan zijn van de sluiting.
Tussen partijen staat vast, en ook de rechtbank is van oordeel, dat een hoeveelheid van 1.935 gram hennep een ruime overschrijding van de gebruikershoeveelheid vormt en dat het aantreffen van een dergelijke hoeveelheid in beginsel als een ernstig geval kan worden aangemerkt. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil, en is de rechtbank voldoende gebleken dat, de woning van eiseres en de berging gelegen zijn in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. In 2019 is ook op twee andere adressen aan de [adres] gebleken van overtredingen van de Opiumwet. Een ernstig geval, in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk vormen naar het oordeel van de rechtbank indicaties voor de noodzaak van sluiting. Dat er ten tijde van het bestreden besluit circa 6 maanden verstreken waren sinds het aantreffen van de drugs, doet daar niet aan af. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat het tijdsverloop niet het gevolg is van het talmen van de burgemeester, maar van de door eiseres gevraagde en toegewezen verzoeken om voorlopige voorziening.
Een indicatie voor de noodzaak van sluiting kan daarnaast gelegen zijn in het wegnemen van de loop en van de bekendheid van een pand in het criminele circuit. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Dit uitgangspunt laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat als in een concreet geval niet gebleken is van loop of bekendheid van het pand, dat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. Vast staat dat er in dit geval niet is gebleken van feitelijke loop, handel of overlast. Er zijn geen klachten, meldingen, of mutaties die daarop duiden. Er zijn daarnaast ook geen attributen aangetroffen die zouden kunnen duiden op handel, zoals gripzakjes of weegschalen, of voorwerpen die zouden kunnen duiden op een relatie met het criminele circuit, zoals wapens of grote hoeveelheden contant geld. Het enkele feit dat er op de vloer direct buiten de berging een hennepdeeltje is aangetroffen rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie van de burgemeester dat er sprake was van handel. Het hennepdeeltje lag in de centrale hal bij de bergingen en niet kan worden uitgesloten dat het daar op een andere manier terecht is gekomen, dan op de door de burgemeester geschetste manier. Daarnaast rechtvaardigt het feit dat een anonieme melding over de aanwezigheid van de drugs is ontvangen, naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie van de burgemeester dat de woning en berging bekend waren in het criminele circuit. Niet uitgesloten kan worden dat de melding is gedaan door iemand buiten het criminele circuit.
De evenredigheid van de sluiting
Ten aanzien van de evenredigheid van de sluiting heeft de burgemeester onder meer naar voren gebracht dat hij de vraag of eiseres een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van de drugs niet relevant acht. Bovendien is er geen sprake van een situatie dat eiseres geen verwijt treft van de aanwezigheid van de drugs in de berging. De burgemeester heeft er daarbij op gewezen dat hij het onaannemelijk acht dat een derde zonder medeweten van eiseres de sleutels van de berging heeft ontvreemd om de hennep vervolgens in de berging te verstoppen. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij bijna nooit in de berging komt, heeft zij zich volgens de burgemeester onvoldoende geïnformeerd over het gebruik van de berging. Dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, de woningsluiting grote gevolgen voor haar kan hebben, is inherent aan het bestaan van de bevoegdheid tot woningsluiting. Eiseres heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zij niet zelfredzaam is en niet over vervangende woonruimte, eventueel bij vrienden of familie, zou kunnen beschikken, aldus de burgemeester.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennep in de berging. Een kennis, die eiseres ook bij naam genoemd heeft, heeft bij bezoek aan de woning van eiseres de sleutels meegenomen, zonder dat eiseres daarvan wist en heeft de berging vervolgens buiten haar medeweten gebruikt. Nadat de drugs is aangetroffen heeft deze kennis eiseres gebeld en haar verteld dat hij zich op deze manier toegang heeft verschaft tot de berging. Eiseres is in die periode niet in haar berging geweest en heeft de aanwezigheid van de drugs niet opgemerkt. Daarnaast heeft de woningsluiting grote gevolgen voor haar. Eiseres kan zich geen dubbele woonlasten veroorloven. Zij kan - zeker in deze coronatijd- niet bij familie of vrienden terecht en er kan ook niet van haar worden verwacht dat zij gebruik maakt van de daklozenopvang, zeker niet nu de huidige corona-maatregelen van iedereen vragen contact te beperken en thuis te blijven.
Aan de last tot woningsluiting is inherent dat de bewoner van de woning die woning tijdelijk moet verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres daarover aangevoerde omstandigheden niet zodanig zwaarwegend dat de burgemeester daarom van woningsluiting had moeten afzien. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat vervangende woonruimte ook kan bestaan uit een studentenkamer of vakantiehuisje en dat niet gebleken is dat eiseres vervangende woonruimte niet zou kunnen financieren door middel van een lening.
Ten aanzien van de persoonlijke verwijtbaarheid merkt de rechtbank op dat hoewel dat geen rol speelt bij de vraag óf de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot (woning)sluiting over te gaan, de persoonlijke verwijtbaarheid, en met name het ontbreken daarvan, wel een omstandigheid is die de burgemeester bij de beoordeling van de evenredigheid moet betrekken. Volgens vaste rechtspraak kan een betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat eiseres op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de berging. De lezing van eiseres dat een kennis de sleutels heeft ontvreemd om de berging daarna buiten haar medeweten te gebruiken klinkt weliswaar onwaarschijnlijk, maar desondanks kan niet worden uitgesloten dat de berging inderdaad buiten medeweten van eiseres gebruikt is. De strafzaak tegen eiseres is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, terwijl de door eiseres genoemde derde als verdachte is aangemerkt en wordt vervolgd.
Daarnaast is, anders dan de burgemeester heeft gesteld, evenmin gebleken dat sprake is van een situatie dat eiseres redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de drugs in de berging. Voor zover de burgemeester ter onderbouwing van dit standpunt heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2116), merkt de rechtbank op dat de situatie in die uitspraak wezenlijk afwijkt van de situatie in het geval van eiseres. In die uitspraak zijn hennep en voorwerpen die vaak gebruikt worden bij het drogen van hennep aangetroffen, nadat er een half jaar eerder een in werking zijnde hennepdrogerij was aangetroffen. In het geval van eiseres was echter sprake van een eerste constatering van de aanwezigheid van drugs. Naar het oordeel van de rechtbank strekt de verantwoordelijkheid van de gebruiker van een woning niet zo ver dat hij, ook als er geen enkele indicatie is dat een derde de woning of berging gebruikt, gehouden is zijn woning en berging continu te controleren op de wijze waarop er gebruik wordt gemaakt van de woning en berging. Dat een hennepdeeltje is aangetroffen op de vloer van de centrale hal kan niet worden aangemerkt als een indicatie dat de berging van eiseres buiten haar medeweten door een derde werd gebruikt. Niet duidelijk is hoe dat deeltje in de centrale hal terecht gekomen is. Naast het feit dat een indicatie van het gebruik van de berging door derden ontbrak, is in dit geval niet duidelijk hoe lang de drugs ter plaatse aanwezig zijn geweest. De rechtbank acht dit, anders dan de burgemeester, relevant. Naar mate drugs langer aanwezig zijn is eerder de conclusie gerechtvaardigd dat een bewoner redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de drugs. Voor zover de burgemeester heeft gesteld dat de drugs in ieder geval lang genoeg aanwezig waren om daarover een melding te ontvangen, rechtvaardigt dat naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat de drugs zodanig lang aanwezig waren dat (ook) eiseres er redelijkerwijs van op de hoogte kon zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat omdat de melding anoniem is gedaan, niet duidelijk is op welke manier de melder wetenschap heeft verkregen van de aanwezigheid van de drugs.
Sluiting van de berging én de woning
Eiseres heeft aangevoerd dat wanneer de burgemeester tot sluiting wilde overgaan, volstaan had kunnen worden met de sluiting van de berging.
In reactie daarop heeft de burgemeester in het bestreden besluit naar voren gebracht dat de woning en de berging kunnen worden aangemerkt als een functionele eenheid. Zowel de woning als de berging bevinden zich op de begane grond van het appartementencomplex en de deur van de berging is voorzien van het huisnummer van de woning. In de berging lagen daarnaast ook spullen van eiseres.
Dat, naar niet in geschil is, de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting zich ook uitstrekt tot de woning van eiseres, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de burgemeester bij de inventarisatie en afweging van de belangen ook acht had dienen te slaan op de mogelijkheid om alleen de berging te sluiten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat hoewel de burgemeester in beroep heeft gesteld dat gevreesd moet worden dat criminelen niet alleen de berging maar ook de woning zullen bezoeken, omdat met het aantreffen van de hennep drugs met een waarde van circa € 8.000,- uit het verkeer is gehaald, concrete aanwijzingen daarvoor ontbreken. Zoals eiseres heeft verklaard en door de burgemeester niet is weersproken, heeft zich tot op heden niemand bij de woning van eiseres gemeld om verhaal te halen. Daarnaast liggen de woning van eiseres en de berging op ruime afstand van elkaar, volgens de burgemeester 50 meter en is, ondanks het feit dat de berging voorzien is van hetzelfde huisnummer als de woning, niet meteen zichtbaar dat de woning en berging bij elkaar horen. De voordeur van de woning grenst direct aan de straat. De deur naar de berging ligt achter een centrale toegangsdeur die ook toegang geeft tot bergingen van andere woningen, terwijl de voordeur van de woning direct aan de straat grenst.
Uitgangspunten belangenafweging niet juist
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de burgemeester zijn besluit gebruik te maken van de bevoegdheid tot woningsluiting niet op de juiste uitgangspunten heeft gebaseerd. Bij gebrek aan feitelijke loop, overlast en handel, is de noodzaak om tot sluiting over te gaan minder groot dan door de burgemeester aangenomen. Daarnaast ontbreekt bij eiseres de persoonlijke verwijtbaarheid voor de aanwezigheid van de drugs. Tot slot heeft de burgemeester onvoldoende acht geslagen op de mogelijkheid te volstaan met het enkel sluiten van de berging.
3.4
Conclusie
Omdat de burgemeester zijn besluit niet op de juiste uitgangspunten heeft gebaseerd, is het beroep naar het oordeel van de rechtbank gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:4, tweede lid en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank zal de zaak niet nogmaals terugleggen bij de burgemeester en ziet uit een oogpunt van finale geschilbeslechting aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daarbij wordt het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen
voor zoverhet de woning betreft. De sluiting blijft dus alleen rusten op de berging.

4.Griffierecht en proceskosten

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de burgemeester aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De burgemeester wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.136,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaar, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover de sluiting de woning betreft;
  • herroept het primaire besluit, voor zover de sluiting de woning betreft;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats zal treden van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.136,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 17 maart 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.