Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, waarbij de belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de door de inspecteur opgelegde aanslag. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.
De belanghebbende, die samenwoont met een partner in een woning in een andere lidstaat, had in 2015 een aanzienlijk inkomen uit werk en onderneming genoten. De inspecteur had bij de aanslagregeling geen rekening gehouden met de door de belanghebbende geclaimde aftrek van negatieve inkomsten uit de eigen woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering in aftrek heeft toegelaten, maar dat de belanghebbende niet kwalificeert als buitenlandse belastingplichtige volgens de Nederlandse wetgeving.
In geschil was of de belanghebbende op basis van het EU-recht recht heeft op aftrek van negatieve belastbare inkomsten uit de eigen woning. De rechtbank overweegt dat de eisen van de Nederlandse wetgeving niet in strijd zijn met het EU-recht en dat het aan de woonstaat is om rekening te houden met de persoonlijke en gezinsomstandigheden van de belastingplichtige. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de geclaimde aftrek heeft geweigerd, omdat het gezinsinkomen niet geheel of nagenoeg geheel in Nederland wordt verdiend. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond.