ECLI:NL:RBZWB:2022:1263

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_4872
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van zorg op grond van de Wmo 2015 en procesbelang bij beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.H. Vader, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. Eiseres ontving sinds langere tijd ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, maar was het niet eens met de wijze waarop de zorg was toegekend. Het college had in een besluit van 19 augustus 2019 aan eiseres zorg toegekend in de vorm van zowel zorg in natura (ZIN) als een persoonsgebonden budget (pgb). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en stelde dat zij recht had op een volledige toekenning van zorg in de vorm van een pgb.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college terecht had besloten om een deel van de zorg in ZIN toe te kennen, gezien de continuïteit van zorg in de vakantieperioden. Eiseres had geweigerd om mee te werken aan evaluaties, wat het college als een deugdelijke grondslag beschouwde om geen pgb toe te kennen. De rechtbank concludeerde echter dat eiseres geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat de periode waarover het geschil ging inmiddels was verstreken en er geen schade was geleden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden plaatsvond.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder dit kan bestaan. De rechtbank heeft ook aangegeven dat een beoordeling van een reeds verstreken periode in beginsel geen procesbelang kan opleveren, tenzij er sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding of een inhoudelijk oordeel dat relevant kan zijn voor toekomstige periodes.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4872 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. B.H. Vader,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 augustus 2019 (primair besluit) heeft het college over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 december 2019 aan eiseres de volgende ondersteuning op grond van de Wmo 2015 toegekend: begeleiding, persoonlijke verzorging en hulp bij het huishouden. Aan eiseres is meegedeeld dat zij de toegekende zorg deels in natura (ZIN) en deels via een persoonsgebonden budget (pgb) zal ontvangen, zoals opgenomen in het schema in het besluit. De zorg die reeds geleverd is zal na aanlevering van de geleverde zorgmomenten en betalingen worden vergoed met een financiële tegemoetkoming.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. In de uitspraak van 14 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
In het besluit van 14 november 2019 heeft het college het primaire besluit herzien in die zin dat het uurtarief voor het pgb voor begeleiding en persoonlijke verzorging is opgehoogd van € 34,- naar € 35,-.
In het besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften en onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 9 februari 2022. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.J. Brittijn.

Overwegingen

1. Eiseres ontving sinds langere tijd ondersteuning op grond van de Wmo 2015, bestaande uit begeleiding, persoonlijke verzorging en hulp bij het huishouden, laatstelijk in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
Op 11 augustus 2019 heeft een verzekeringsarts van Stichting SAP (SAP) op verzoek van het college een rapport uitgebracht.
Naar aanleiding van de bevindingen van SAP is een ondersteuningsplan opgesteld. Daarin is onder meer gerapporteerd dat gebleken is dat er over de periode van 30 juni 2018 tot 15 augustus 2018 (de rechtbank leest: 2019) geen zorg is en dat er geen vervanging is gevonden. Het is noodzakelijk dat er huishoudelijke zorg wordt ingezet en dat er stabiliteit komt in de één op één begeleiding. Er dient een combinatie te komen tussen de huidige begeleiding van [naam begeleider 1] en [naam begeleider 2] en begeleiding vanuit een andere zorgaanbieder.
Vervolgens heeft het college het primaire en het herziene primaire besluit genomen zoals weergegeven onder ‘procesverloop’. Gelet op het feit dat eiseres heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan een evaluatie en dat de zorg in zomervakantie niet goed was geregeld, is besloten om in de toekomst geen financiële vergoeding meer te verstrekken. Ook het toekennen van voorzieningen via een pgb is, gelet op het voorgaande, niet passend. Er zal gewerkt worden aan het afbouwen van het pgb en het ophogen van de voorziening in ZIN.
De bezwaaradviescommissie heeft het college geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Het belangrijkste geschilpunt is de vraag of het college ZIN mocht toekennen, terwijl de voorkeur van eiseres uitgaat naar de verstrekking van een pgb. Voor de commissie is voldoende komen vast te staan dat het college zich terecht op het standpunt kon stellen dat de continuïteit van zorg in de vakantieperioden in het geding kan komen met uitsluitend een pgb. Ook heeft het college aangegeven dat met een pgb de continuïteit van zorg in gevaar komt omdat eiseres geen contactmomenten en evaluaties met het college wil. Volgens de commissie kan dit een deugdelijke grondslag zijn om geen pgb toe te kennen maar ZIN, maar dan dient het college wel nader te onderbouwen dat er inderdaad sprake is van een structureel probleem. Het college heeft voldoende oog gehad voor de belangen van eiseres door in het besluit 60 uren pgb per maand toe te kennen voor begeleiding en persoonlijke verzorging en daarnaast ook 60 uur ZIN toe te kennen. Op deze manier kan eiseres wennen aan de nieuwe zorgverleners.
In het bestreden besluit is het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie en onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
2. In geschil is de vraag of het college terecht is overgegaan tot toekenning van een deel van de gevraagde zorg en begeleiding in ZIN, terwijl eiseres toekenning in de vorm van een pgb wenst.
3.1
Eiseres voert aan dat uit het rapport van SAP blijkt dat er sprake is van een chronische stationaire situatie en noodzaak van handhaving van de al lang bestaande begeleidingssituatie. De al langere tijd bestaande zorg behoefde geen nadere evaluatie, want die is immers al geruime tijd uiterst adequaat. Anders dan het college stelt, is de continuïteit van de zorg in de zomervakantieperiode niet in het geding gekomen. Dat is niet door eiseres gesteld, noch op andere wijze gebleken. Eiseres heeft niet zonder zorg gezeten, het was alleen anders geregeld dan gebruikelijk
.Voor het handhaven van de beslissing om in de toekomst niet langer in een voorziening middels een pgb te voorzien bestaat dan ook geen deugdelijke rechtsgrondslag. Hetzelfde geldt voor de (impliciete) beslissing van het college om over te gaan tot het ophogen van de voorziening in ZIN. Verder is er geen sprake van het weigeren van contact en evaluaties door eiseres. Er heeft ook overleg plaatsgevonden, waarbij eiseres heeft aangegeven wel mee te willen werken. Tijdens dat overleg is echter niet gesproken over het omzetten van pgb naar ZIN en ook niet over een combinatie van die twee. Een verhoging van het aantal uren ZIN is ook niet besproken. Ook is eiseres ten onrechte niet in gelegenheid gesteld te reageren op de ‘nadere motivering’ alvorens de beslissing op bezwaar te nemen. Hiermee is het beginsel van hoor en wederhoor op ontoelaatbare wijze geschonden.
4.
Beoordeling door de rechtbank
Procesbelang
De rechtbank stelt vast dat de periode die beoordeeld moet worden inmiddels is verstreken. Het gaat in deze procedure over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 december 2019. Er is daarmee sprake van een afgesloten periode in het verleden, waarover geen zorg meer kan worden verleend. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog belang heeft bij een oordeel over het bestreden besluit.
De rechtbank concludeert dat dit niet het geval is, en overweegt daartoe als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat eiseres schade heeft geleden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd toegelicht dat er wel deels zorg is verleend over de betreffende periode, maar dat eiseres die zorg niet zelf heeft betaald. Hieruit volgt dan ook geen schade. Eiseres heeft verder in het kader van het procesbelang aangevoerd dat zij wil weten wat er is gebeurd met een bedrag van in totaal bijna € 45.000,00 dat volgens haar niet is ingezet voor haar zorg over de periode van 1 juli 2019 tot 1 juli 2020. De rechtbank ziet ook hierin geen aanleiding om procesbelang aan te nemen. Niet is onderbouwd dat er in de periode hier in geding sprake is geweest van geleverde en door eiseres betaalde zorg waarvoor eiseres geen pgb zou hebben ontvangen. De gemachtigde van eiseres heeft verder het verkrijgen van een proceskostenveroordeling aangevoerd als reden voor het aannemen procesbelang. De rechtbank volgt de gemachtigde hierin niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:223 kan procesbelang niet worden ontleend aan de mogelijkheid om een proceskostenvergoeding te verkrijgen nu een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten geen wettelijke voorwaarde is.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding aan te nemen dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Gebleken is immers dat het CIZ in een herziene beslissing op bezwaar heeft besloten dat eiseres per 16 november 2020 alsnog in aanmerking komt voor een WLZ-indicatie (feitelijk ‘verzilverbaar’ per 1 januari 2022). In navolging daarop heeft het college bij besluit van 28 januari 2022 besloten het toekenningsbesluit voor wat betreft huishoudelijke hulp en individuele begeleiding per 16 november 2020 in te trekken.
5.
Conclusie
5.1
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang (meer) heeft bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden die zij tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
5.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 10 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.