ECLI:NL:RBZWB:2022:146

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
19/5066
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over afschrijvingskosten en verkoopverlies van onroerend goed in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een vennootschap (belanghebbende) en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting (VPB) voor het jaar 2014, waarbij de inspecteur de afschrijvingskosten en het verkoopverlies van een pand dat door de vennootschap was aangekocht en verbouwd, niet wilde toestaan als aftrekposten. De belanghebbende had het pand gekocht met de bedoeling dat de aandeelhouder en zijn echtgenote erin zouden wonen, nadat zij de bedrijfswoning hadden verlaten. De inspecteur betwistte echter dat de uitgaven voor het pand een zakelijk karakter hadden en stelde dat deze waren gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven voor de aankoop en verbouwing van het pand uitsluitend zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de uitgaven een zakelijk belang dienden. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de afschrijvingskosten en het verkoopverlies niet ten laste van de winst konden worden gebracht. De uitspraak benadrukt het belang van het zakelijke karakter van uitgaven in de vennootschapsbelasting en de rol van de inspecteur in het bewijzen van de aard van de uitgaven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/5066
Uitspraak van 18 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor 2014 de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag VPB 2014. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2019.
1.2.
Belanghebbende heeft op 8 oktober 2019 beroep ingesteld.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2021 in Breda.
Daar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde] , gemachtigde, en [bestuurder] , bestuurder, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.5.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de inspecteur en de rechtbank.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
[aandeelhouder] was van 28 maart 1991 tot 2 augustus 2014 enig aandeelhouder van J[belanghebbende] (de B.V.). De B.V. oefende, na inbreng van een agrarische onderneming, een agrarisch bedrijf uit. De B.V. oefende dit bedrijf uit door middel van een Nederlandse en Duitse tak.
2.2.
[aandeelhouder] en zijn echtgenote woonden in een woning die bij het bedrijf in [plaats] was gelegen (de bedrijfswoning). De bedrijfswoning behoorde tot het ondernemingsvermogen van de B.V.
2.3.
Op 6 juli 2012 heeft de B.V. het pand [adres] te [plaats] (het pand) voor een bedrag van € 637.500 gekocht en op 6 november 2012 is het pand aan de B.V. geleverd.
2.4.
Het pand was bestemd om te gaan dienen als toekomstige woning voor [aandeelhouder] en zijn echtgenote.
2.5.
In 2013 heeft de B.V. het pand op haar kosten laten verbouwen. Het pand is levensloopbestendig gemaakt en qua voorzieningen en comfort op gelijk niveau gebracht als de bedrijfswoning. De daarvoor gemaakte kosten bedroegen € 373.415. In september 2013 was de verbouwing klaar en zijn J[aandeelhouder] en zijn echtgenote in het pand gaan wonen. Daartoe hebben zij een huurovereenkomst gesloten met de B.V. De bedrijfswoning is, na de verhuizing van [aandeelhouder] en zijn echtgenote naar het pand, door [bestuurder] , de dochter van [aandeelhouder] (de dochter) en haar echtgenoot betrokken. De echtgenoot van de dochter is de bedrijfsleider van belanghebbende.
2.6.
Per 31 december 2013 bedroeg de boekwaarde van het pand € 1.006.818.
2.7.
Op 1 augustus 2014 is de Nederlandse tak van de B.V. juridisch afgesplitst en ondergebracht in belanghebbende. Bij deze afsplitsing is het pand naar belanghebbende overgegaan.
2.8.
[aandeelhouder] was enig aandeelhouder van belanghebbende van 2 augustus 2014 tot 27 september 2016. Hij en zijn dochter, waren vanaf 2 augustus 2014 bestuurders van belanghebbende.
2.9.
Op 29 december 2014 heeft belanghebbende het pand aan [aandeelhouder] en zijn echtgenote verkocht voor een bedrag van € 570.000. Op 30 december 2014 is het pand geleverd. Uit een controlerapport van de Belastingdienst is gebleken dat de verkoopprijs de waarde in het economische verkeer op dat moment vertegenwoordigde.
2.10.
Op 27 september 2016 zijn de aandelen in belanghebbende overgedragen aan de dochter.
2.11.
Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2014 met betrekking tot het pand ‘afschrijvingskosten’ van € 42.384 (boekwaarde op 1 januari 2014 € 1.006.816 -/- boekwaarde op het moment van verkoop € 964.432) en een ‘verkoopverlies’ van € 394.432 (boekwaarde op het moment van verkoop € 964.432 -/- verkoopprijs € 570.000) ten laste van de winst gebracht.
2.12.
De definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2014 is met dagtekening 20 oktober 2018 vastgesteld. De inspecteur heeft de afschrijvingskosten en het verkoopverlies met betrekking tot het pand gecorrigeerd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de afschrijvingskosten en het verkoopverlies in 2014 ten laste van de winst van belanghebbende mogen worden gebracht.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat de door haar ingediende aangifte juist is. De inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Door een vennootschap gedane uitgaven hebben geen zakelijk karakter - en kunnen dus niet ten laste van de winst worden gebracht - als en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Als in geschil is of de ondernemer een bepaalde uitgave heeft gedaan om de zakelijke belangen van de onderneming te dienen of (ook) ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, overschrijdt de rechter de grenzen van zijn taak niet door de werkelijke aard van de uitgaven te beoordelen. [1]
4.2.
Belanghebbende stelt dat het pand voor haar aandeelhouder is gekocht, zodat de dochter, die permanent toezicht op het bedrijf ging houden in de vrijkomende bedrijfswoning kon gaan wonen.. De aandeelhouder, [aandeelhouder], was niet bereid de bedrijfswoning te verlaten; door het aankopen van het pand door de B.V. werd hij daartoe wel bereid gevonden. Volgens belanghebbende hebben spanningen binnen de familie over de bedrijfsvoering van de B.V. bijgedragen aan de beslissing om het pand te kopen. De B.V. heeft het pand na aankoop op haar kosten laten verbouwen om het op een gelijk voorzieningenniveau te brengen als dat van de bedrijfswoning. Het pand is in december 2014 aan de aandeelhouder verkocht, omdat de dochter dit als voorwaarde stelde voor de overdracht van de aandelen in belanghebbende aan haar. Volgens belanghebbende zijn gelet op deze redenen de aankoop, de verbouwing en de verkoop vanuit een zakelijk belang van belanghebbende verricht.
4.3.
De inspecteur betwist dit. Een redelijk handelend ondernemer had, volgens de inspecteur, een goedkopere oplossing gezocht voor het houden van toezicht op het bedrijf dan de aankoop en dure verbouwing van het pand. De aankoop en verbouwing van het pand ziet de inspecteur als het bevredigen van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Dit brengt met zich dat de afschrijvingskosten en het bij de verkoop van het pand in aanmerking genomen boekverlies niet in aftrek kunnen worden toegestaan.
4.4.
Op de inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de uitgaven zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de uitgaven voor het pand uitsluitend zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder van belanghebbende, [aandeelhouder]. In dit verband overweegt de rechtbank dat het pand is aangekocht zodat de aandeelhouder en zijn echtgenote daarin konden wonen, dat hij bevoegd was te beslissen over de aankoop van het pand en dat het pand (uitsluitend) hem en zijn echtgenote ter beschikking kwam te staan. Daar komt bij dat de aandeelhouder alleen uit de bedrijfswoning wilde verhuizen als voor hem een geschikte vervangende woning met een gelijkwaardig woongenot was gevonden. Voorts neemt de rechtbank de omvang van de totale uitgaven in aanmerking en het feit dat het pand na aankoop ingrijpend is verbouwd, waarbij de verbouwing op de wensen en woonbehoeften van de aandeelhouder (en zijn echtgenote) was afgestemd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het pand is aangekocht vanwege de wens van de aandeelhouder om een geschikte vervangende woning te bewonen en niet vanuit een zakelijk belang van belanghebbende.
4.5.
Belanghebbende heeft in de stukken en ter zitting overtuigend uiteengezet dat het voor de bedrijfsvoering noodzakelijk was dat er permanent toezicht op het bedrijf werd gehouden. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende meent, brengt die omstandigheid niet met zich dat een zakelijk belang ten grondslag lag aan de aankoop van het pand. De aandeelhouder wilde namelijk de bedrijfswoning blijven bewonen ondanks zijn hoge leeftijd en de omstandigheid dat hij dat permanente toezicht niet kon houden. De aankoop van het pand vloeit daarom voort uit de wens van de aandeelhouder om de bedrijfswoning alleen te willen verlaten als een geschikte vervangende woning voor hem was gevonden en niet uit de noodzaak tot permanent toezicht op het bedrijf.
4.6.
De uitgaven met betrekking tot de aankoop en verbouwing van het pand zijn daarom enkel gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, waardoor sprake is van een verkapte winstuitdeling. [2] De inspecteur is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dit aannemelijk te maken; de afschrijvingskosten en het verkoopverlies met betrekking tot het pand kunnen daarom niet ten laste van de winst van belanghebbende (in 2014) worden gebracht.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. H.J. Cosijn, rechters, in aanwezigheid van mr. K.M.J. van der Vorst, griffier, op
en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzitter,
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ
’s-Hertogenbosch. De voorzitter en de rechters zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.HR 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AB2865, en HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9548.
2.HR 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6282.