In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een vennootschap (belanghebbende) en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting (VPB) voor het jaar 2014, waarbij de inspecteur de afschrijvingskosten en het verkoopverlies van een pand dat door de vennootschap was aangekocht en verbouwd, niet wilde toestaan als aftrekposten. De belanghebbende had het pand gekocht met de bedoeling dat de aandeelhouder en zijn echtgenote erin zouden wonen, nadat zij de bedrijfswoning hadden verlaten. De inspecteur betwistte echter dat de uitgaven voor het pand een zakelijk karakter hadden en stelde dat deze waren gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven voor de aankoop en verbouwing van het pand uitsluitend zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de uitgaven een zakelijk belang dienden. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de afschrijvingskosten en het verkoopverlies niet ten laste van de winst konden worden gebracht. De uitspraak benadrukt het belang van het zakelijke karakter van uitgaven in de vennootschapsbelasting en de rol van de inspecteur in het bewijzen van de aard van de uitgaven.