ECLI:NL:RBZWB:2022:1512

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
02-811490-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging met vuurwapens en heling van een voertuig in een strafzaak

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met vuurwapens en heling van een voertuig. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, samen met anderen, op 19 juli 2011 in Prinsenbeek, de opsporingsambtenaren heeft bedreigd door vanuit een Volkswagen Transporter met vuurwapens te schieten. De verbalisanten, die de verdachte en zijn medeverdachten achtervolgden, hebben zich hierdoor ernstig bedreigd gevoeld en vreesden voor hun leven. Daarnaast werd bewezen dat de verdachte in vereniging met anderen ongeveer 100 kilogram hennep heeft vervoerd en in het bezit was van vuurwapens en munitie. Ook werd de verdachte schuldig bevonden aan heling van een Mercedes-Benz ML320 CDI. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij een beroving waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 281 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en wees de vorderingen van de benadeelde partijen toe.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/811490-11
vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2022
in de strafzaak tegen:
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1974 te [Geboorteplaats- en Land]
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande
raadsvrouw: mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2022. Verdachte is niet verschenen maar zijn gemachtigde advocaat is daarbij wel aanwezig geweest. De officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich, in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag dan wel een bedreiging door te schieten in de richting van personen in een auto. Daarnaast wordt verdachte met anderen het bezit verweten van vuurwapens en munitie, alsook de aanwezigheid van ongeveer 100 kilogram hennep. Tot slot is verdachte heling ten laste gelegd van twee voertuigen.

3.De vragen van artikel 348 Sv en bespreking van de rechtmatigheidsverweren

3.1
De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens een overschrijding van de redelijke termijn, waardoor artikel 5 en artikel 6 van het EVRM zijn geschonden alsmede artikel 14 van het IVBPR. Deze overschrijding is zodanig groot dat het enkel volstaan met strafvermindering niet proportioneel meer is. Daarnaast is door de verdediging gesteld dat in de zaak van medeverdachte [Medeverdachte 1] toepassing is gegeven aan artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering hetgeen tot een sepot 03 (niet ontvankelijkheid) heeft geleid. Er is verzocht om gelet op die beslissing, in onderhavig geval, dienovereenkomstig de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. Bij de huidige stand van zaken van de jurisprudentie dient een overschrijding van de redelijke termijn te worden gecompenseerd door vermindering van de straf, die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden
(vgl. Hoge Raad 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:558). Een op deze rechtspraak aanvaarde uitzondering, zoals door de verdediging bepleit, doet zich in dit geval niet voor. Het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt dan ook verworpen.
Het enkele feit dat in de zaak van een medeverdachte, de strafzaak is geëindigd is verklaard en geseponeerd, betekent niet dat zonder meer sprake is van een vergelijkbaar geval dat tot een vergelijkbare uitkomst dient te leiden. De rechtbank beschikt niet over het dossier van deze medeverdachte en de afwegingen die daarin gemaakt zijn. In de onderhavige situatie is de strafvervolging niet gestaakt, er is een dagvaarding uitgereikt en een dossier tegen verdachte opgemaakt. Het enkele feit dat er een zeer groot tijdsverloop is tussen het instellen van strafvervolging en een einduitspraak, maakt dit niet anders. Het verweer is dan ook onvoldoende onderbouwd en slaagt niet.
Er is ook geen reden voor schorsing van de vervolging.
3.2
Vormverzuim en/of schending van recht
De verdediging heeft aangevoerd dat de doorzoeking in de woning van verdachte aan [Straatnaam 3] en in zijn garagebox aan [Straatnaam 2] in Breda onrechtmatig hebben plaatsgevonden. De doorzoeking vond pas plaats maanden na de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. Er bestond, ten tijde van de doorzoekingen, geen (onderzoeks)grond of strafvorderlijk belang om hiertoe over te gaan. Daarnaast is betoogd dat door de langdurige inzet van BOB-bevoegdheden en dwangmiddelen er een onrechtmatige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, waarbij de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn overschreden. Artikel 6 en artikel 8 EVRM zijn geschonden. De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze vormverzuimen bewijsuitsluiting tot gevolg moeten hebben.
Ten aanzien van de doorzoeking in de woning en garagebox van verdachte
De rechtbank stelt voorop dat de meeste ten laste gelegde feiten (de feiten 1 tot en met 4) zich hebben afgespeeld op 19 juli 2011. Het gaat daarbij om een ernstige verdenking, waaronder een (dubbele) poging tot doodslag. De verdachten zijn op voormelde dag gevlucht en uiteindelijk ontkomen. Er zijn op 20 juli 2011 DNA-sporen veiliggesteld, die op 25 juli 2011 zijn ingestuurd naar het NFI. Het NFI heeft vervolgens op 28 juli 2011 en 5 augustus 2011 uit de veiliggestelde sporen een identificerend DNA-profiel kunnen opmaken, waarbij verdachte in beeld is gekomen. Verdachte is daarna op 9 september 2011 buiten heterdaad aangehouden, nadat uit onderzoek naar voren is gekomen dat hij voornemens zou zijn om naar Suriname te gaan. De doorzoeking in de woning van verdachte is voorafgegaan door een schriftelijk getekende machtiging van de rechter-commissaris van de rechtbank te Breda, ex artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.). De doorzoeking in de garagebox vond plaats in het bijzijn van de officier van justitie.
Uit de vooromschreven feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat, ten tijde van de doorzoekingen op 9 september 2011, er wel degelijk sprake is geweest van een stevige verdenking ten aanzien van verdachte. Het betrof immers een verdenking ten aanzien van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van 12 jaren of meer. Er is ten tijde van de doorzoeking op beide locaties sprake geweest van een voldoende, rechtens te respecteren, strafvorderlijk belang om hiertoe over te gaan. De wettelijke vereisten die gelden bij het binnentreden en doorzoeken ter inbeslagname zijn vervolgens volledig gerespecteerd. Er is aldus geen sprake van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting kan leiden.
Ten aanzien van de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB-middelen)
Gelet op de huidige stand van de rechtspraak mag van de verdediging worden verlangd dat aan de hand van de wettelijke beoordelingsfactoren - het belang van het voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel voor verdachte - duidelijk wordt gemotiveerd waarom een vermeend vormverzuim tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Door de verdediging is hier op geen enkele wijze invulling aan gegeven. De verdediging heeft alleen gesteld dat hiervan sprake is. De rechtbank is alleen daarom al van oordeel dat het verweer moet worden gepasseerd.
De rechtbank overweegt, ten overvloede, dat in de fase waarin verdachte preventief gehecht gezeten heeft er een sterke verdenking heeft bestaan jegens hem ten aanzien van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaren of meer is gesteld. In deze fase zijn de bijzondere opsporingsbevoegdheden, ex. artikel 126g, 126l, 126m en 126n Sv. ingezet. De bevelen zijn op schrift gesteld, door de officier van justitie ondertekend en aan het dossier toegevoegd, zodat deze stukken beoordeeld kunnen worden. De wettelijke vereisten die gelden zijn daarmee gerespecteerd. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting kan leiden.
De verweren van de verdediging worden verworpen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 5 ten laste gelegde heeft gepleegd. Er kan worden geconcludeerd dat verdachte in de Volkswagen Transporter heeft gezeten, van waaruit op de politie is geschoten en waarin de wapens, munitie en hennep zijn aangetroffen. Hiervoor is redengevend het aangetroffen DNA-materiaal, de zendmastgegevens van de telefoon van verdachte -die is gebruikt en overeenkomt met de vluchtroute van de daders-, de vluchtroute waarbij in een kliko-vuilnisbak wapens zijn gevonden en de verklaringen van medeverdachte [Medeverdachte 2] en getuige [Naam 1] . Het medeplegen is voor feit 1 tot en met feit 3 bewijsbaar. De heling van de Mercedes kan ook worden bewezen op basis van de aangifte, het feit dat verdachte de garagebox huurt, de verklaringen van buurtbewoners en de valse kentekenplaten die werden gebruikt. Het alternatieve scenario van verdachte is onvoldoende aannemelijk geworden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de strafbare betrokkenheid van verdachte niet is komen vast te staan bij hetgeen hem onder feit 1 tot en met feit 4 ten laste is gelegd. Er is, behoudens het DNA-spoor van verdachte, geen objectief bewijs dat hem verbindt aan het incident op 19 juli 2011 in Breda. De handschoen met het DNA-materiaal, een verplaatsbaar object, is door verdachte gebruikt bij een verhuizing en is buiten zijn toedoen in de Volkswagen Transporter terechtgekomen. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat het opzet van verdachte ontbreekt ten aanzien van feit 1. De handelingen van de (mede)verdachte(n) zijn niet gericht geweest op de dood of op de bedreiging van de verbalisanten. Voorts is bepleit dat de getuigen [Naam 2] en [Naam 1] niet in lijn met de jurisprudentiële waarborgen van het EVRM door de verdediging konden worden bevraagd. De verklaring van [Naam 2] is onbetrouwbaar en de betrouwbaarheid van de verklaring van [Naam 1] kon door de verdediging niet deugdelijk worden onderzocht. Dit levert een schending op van artikel 6 EVRM. De verklaring van [Naam 1] kan ook gelet op het de auditu-arrest van de Hoge Raad niet tot bewijs dienen, vanwege het ontbreken van steunbewijs welke erop wijst dat de verklaring betrouwbaar te noemen is. Tot slot is ten aanzien van feit 5 betoogd dat de garagebox, waarin het Mercedes-voertuig is aangetroffen, door verdachte is onderverhuurd aan een derde. Verdachte wist niet, en had evenmin redelijkerwijs kunnen vermoeden, dat er door de onderhuurder een van diefstal afkomstig voertuig was gestald.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraken
Ten aanzien van feit 1 primairDe rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat op basis van het dossier en de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er door de daders gericht op het politievoertuig en/of de inzittende verbalisanten is geschoten. Technisch bewijs daarvoor ontbreekt. Op het politievoertuig zijn geen kogelinslagen aangetroffen en evenmin zijn er kogels in de buurt van het voertuig aangetroffen. Evenmin heeft men schotbanen kunnen vaststellen. Het valt niet uit te sluiten dat de inzittenden van de Volkswagen Transporter de politie hebben willen afdreigen en daartoe meerdere waarschuwingsschoten hebben gelost. Het één en ander leidt bij de rechtbank tot de conclusie dat het voor doodslag vereiste opzet niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte zal van het onder feit 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het helen van de Volkswagen Transporter. Er is geen bewijs dat verdachte wist, of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voertuig van diefstal afkomstig was. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank verdachte van het onder feit 4 ten laste gelegde vrijspreken.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.3.1 De bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1, feit 2 en feit 3
Ten aanzien van de verklaringen van getuigen [Naam 2] en [Naam 1]
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van getuige [Naam 2] van 21 november 2012, afgelegd bij de Parket-Generaal te Ecuador, niet zal bezigen voor het bewijs. De verklaring van deze getuige is niet relevant voor enig in deze strafzaak te nemen beslissing. Het verweer van de verdediging op dit onderdeel behoeft dan ook geen nadere bespreking.
De rechtbank hecht wel zwaarwegende betekenis aan de verklaring van de getuige [Naam 1] , waarin zij heeft aangegeven dat de verdachte één van de vier personen was die in de Volkswagen Transporter zat ten tijde van de schietpartij op 19 juli 2011. Volgens haar zaten na een gepleegde beroving (een ripdeal), waar acht personen aan mee deden, verdachten [Medeverdachte 3] , [Medeverdachte 4] , Kallenberg en [Verdachte] in de Volkswagen Transporter.
Juridisch kader
Het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, voor verdachte belastende, verklaring is niet onverenigbaar met artikel 6 EVRM, indien de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. Het gebruik van die verklaring is evenmin ongeoorloofd indien genoemde gelegenheid heeft ontbroken, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die de verdachte betwist
(vgl. EHRM 10 juli 2012, nr. 29353/06 (Vidgen/Nederland) en EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin/Nederland)).
De getuige-procedure van [Naam 1] nader beschouwd en de overige bewijsmiddelen
In de onderhavige zaak is [Naam 1] tijdens het opsporingsonderzoek door een onder dekmantel opererende opsporingsambtenaar van het KLPD op 10 juli 2012 benaderd bij haar werk in Amsterdam, teneinde communicatie tussen haar en medeverdachte [Medeverdachte 1] op gang te brengen die (in)direct betrekking had op de gepleegde strafbare feiten op 19 juli 2011. [Naam 1] heeft naar aanleiding van deze benadering contact gezocht met verbalisant [Naam 3] en vervolgens is er een afspraak gemaakt voor een gesprek op 13 juli 2012 bij [Naam 4] . Bij dat gesprek heeft zij tegenover de politie een voor verdachte belastende verklaring afgelegd, waarvan door de betreffende opsporingsambtenaren een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt. Vervolgens is zij uitgenodigd om als getuige bij de politie een verklaring af te leggen maar daartoe was zij niet bereid.
Op 19 december 2012 is [Naam 1] door de rechter-commissaris als getuige gehoord, waarbij zij weigerde op essentiële vragen antwoord te geven. Vervolgens is zij in gijzeling genomen. Nadien, op 12 februari 2013, wilde zij tijdens het tweede verhoor bij de rechter-commissaris op die vragen opnieuw geen verklaring afleggen. Ook in het hoger beroep van de medeverdachten is [Naam 1] op verzoek van de verdediging gehoord door de raadsheer-commissaris op 18 februari 2016. Zij heeft echter tijdens dat verhoor opnieuw geweigerd te verklaren op vragen over wat er tussen haar en haar partner [Medeverdachte 1] is besproken met betrekking tot de schietpartij op 19 juli 2011 en over de inhoud van het gesprek dat op [Naam 4] heeft plaatsgevonden tussen haar en verbalisant [Naam 3] . Ze heeft zich daarbij beroepen op het verschoningsrecht.
De rechtbank is van oordeel dat getuige [Naam 1] ondervraagd is kunnen worden door de verdediging, maar dat zij op essentiële vragen heeft gezwegen. De verdediging heeft aldus niet de gelegenheid gehad om de gewraakte verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen. Volgens de rechtbank is het gebruik van de gewraakte verklaring voor het bewijs echter wel geoorloofd. De Werken Onder Dekmantel-operatie rondom getuige [Naam 1] heeft op rechtmatige wijze plaatsgevonden, hetgeen door de verdediging niet is betwist, en voorts vindt de verklaring van [Naam 1] in belangrijke mate steun in de overige door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Op de eerste plaats is in de laadruimte van de Volkswagen Transporter, aan de binnenzijde van werkhandschoenen, het DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. In het voertuig zijn eveneens net geoogste hennepplanten van totaal ongeveer 100 kilogram, tiewraps, een Valtro-vuurwapen, munitie en een politie-uniform ontdekt. In de buurt van de Volkswagen Transporter, in een net daarvoor geledigde kliko-vuilnisbak, zijn nog twee vuurwapens aangetroffen waaronder een Glock-pistool en Zastava-revolver met bijpassende munitie. Op de tweede plaats is door getuigen gezien dat vier negroïde personen zijn gevlucht vanuit de Volkswagen Transporter via de Iepenpage, Eikenpage naar de Tuinzichtlaan. Volgens getuige [Naam 5] was één van deze personen aan het bellen. Uit de zendmastgegevens van 19 juli 2011 blijkt dat de telefoon van verdachte die middag de telefoonmasten heeft aangestraald die het gebied van de Iepenpage, Eikenpage en de Tuinzichtlaan bestrijken. Op de derde plaats heeft medeverdachte [Medeverdachte 2] bij de politie verklaard dat verdachte hem heeft gebeld op de middag van het incident. [Medeverdachte 2] heeft aangegeven dat hij geen jongens wil verraden maar
‘het wel 100% zeker weet’met betrekking tot verdachte. Tot slot is in de woning aan [Straatnaam 1] waar verdachte de sleutel van had, DNA-materiaal aangetroffen van de medeverdachten [Medeverdachte 4] en [Medeverdachte 3] . Deze woning aan de [Straatnaam 1] is vlakbij gelegen voornoemde vluchtroute.
Conclusie ten aanzien van de verklaring van getuige [Naam 1]De belastende verklaring van [Naam 1] kan derhalve niet worden aangemerkt als een
“sole and decisive”bewijsmiddel, dat wil zeggen het enige bewijsmiddel waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit in beslissende mate kan volgen. Hierdoor kan een beroep op schending van artikel 6 EVRM naar aanleiding van de EHRM-jurisprudentie inzake Vidgen en Keskin niet slagen. Een situatie als in de jurisprudentie van het EHRM beschreven doet zich naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval niet voor. Het steunbewijs heeft betrekking op hetgeen verdachte betwist, te weten zijn aanwezigheid in de auto ten tijde van het schieten. De rechtbank acht de verklaring op dat punt betrouwbaar en zal derhalve het proces-verbaal van bevindingen relaterend hetgeen getuige [Naam 1] daarover heeft verklaard, voor het bewijs gebruiken.
Plegen of medeplegen?De rechtbank is van oordeel dat wegens het ontbreken van duidelijk technisch en/of ander betrouwbaar bewijs niet met voldoende overtuiging kan worden vastgesteld wie de daadwerkelijke schutter of schutters zijn geweest.
De vraag waar de rechtbank zich thans voor ziet gesteld is of er sprake is geweest van medeplegen van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder de bedreiging. Deze vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, dient sprake te zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n) bij het plegen van het feit, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, waarbij overigens aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het accent ligt op de samenwerking en de verdachte moet in ieder geval een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Het is niet van belang dat men van tevoren weet wat er gaat gebeuren en dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s), laat staan dat de verdachte van alle voorbereidingen op de hoogte moet zijn geweest. Maar dat doet niet af aan de eis van de nauwe en bewuste samenwerking en dus ook van minstens voorwaardelijk opzet op de grote trekken van het handelen van de mededader(s).
De rechtbank overweegt dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen deel heeft uitgemaakt van een groep die bij een onbekend gebleven persoon in Nederland hennepplanten heeft weggenomen (een zogenaamde ripdeal), onder medebrenging van onder meer vuurwapens, munitie en voor het vastmaken/binden gebruiksklare tiewraps. Verdachte heeft derhalve blijkens de bewijsmiddelen met anderen bewust deelgenomen aan een beroving waarbij voorafgaand, blijkens de aanwezige wapens en andere attributen, werd geanticipeerd op mogelijk gebruik van geweld of dreiging met geweld. Na de beroving zijn in ieder geval vier personen van voornoemde groep, waaronder verdachte, met de Volkswagen Transporter met daarin de geroofde hennepplanten gaan rijden.
Blijkens de verklaringen van de verbalisanten [Naam 6] en [Naam 7] bleek bij een kentekencontrole dat de betreffende Volkswagen Transporter als gestolen stond gesignaleerd, waarna de bestuurder van de bus werd gesommeerd de politiewagen te volgen. Na aanvankelijk daaraan te voldoen heeft de bestuurder van de Volkswagen Transporter plots weer via de vluchtstrook ingevoegd op de snelweg en is met hoge snelheid weggereden. Aansluitend heeft een achtervolging plaatsgevonden waarbij optische en geluidssignalen zijn gebruikt en op de snelweg zijn snelheden bereikt tot 180 kilometer per uur. Daarbij werd ander verkeer met hoge snelheid ingehaald en werd de politieauto meermalen afgesneden om te voorkomen dat de politieauto de Volkswagen zou inhalen. Vervolgens is de Volkswagen de afrit Breda-Noord/Prinsenbeek opgereden en is aan het eind van de afrit door de rechterberm tussen een voor het verkeerslicht stilstaande bestelbus en een hectometerpaal door gereden, terwijl het verkeerslicht rood licht uitstraalde. Daarbij werd tegen de hectometerpaal aan gereden. Op de weg naar Prinsenbeek is de bestuurder op de verkeerde weghelft en tegen het verkeer in gaan rijden met een snelheid van ongeveer 80 tot 100 kilometer per uur waar 50 kilometer per uur is toegestaan. De bestuurder moest op enig moment een tegemoetkomende personenauto met daarachter een motorrijder ontwijken en is abrupt naar links de grasberm ingereden en een aldaar gelegen voetpad opgereden. Vervolgens is de Volkswagen de rotonde opgereden en is bij de derde afslag linksaf geslagen de Beeksestraat in. Direct daarop is door een of twee inzittenden meermalen geschoten met vuurwapens door de achterruit van de Volkswagen, hetgeen hoorbaar en zichtbaar was voor [Naam 6] en [Naam 7]
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeverdachten zijn gevlucht voor de politie en dat zij, gelet op de zich in de bus bevindende goederen, de wijze waarop is gereden en vervolgens is geschoten, koste wat kost wilden ontkomen aan een aanhouding. De vlucht voor de politie en het daarmee gepaard gaande gevaarlijk rijgedrag, alsmede het schieten met vuurwapens vloeien rechtstreeks voort uit het zich niet willen laten betrappen en aanhouden met de gestolen buit. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in het genoemde handelen van verdachte en zijn medeverdachten besloten dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten, waaronder de bedreiging.
Door met anderen onder andere bewust deel te nemen aan een beroving waarbij voorafgaand, blijkens de aanwezigheid van wapens en andere attributen, werd geanticipeerd op mogelijk gebruik van geweld of dreiging met geweld heeft verdachte zich verbonden aan hetgeen in de uitvoering daarvan besloten lag, te weten een eventuele vlucht waarbij wapengeweld niet zou worden geschuwd. Overigens zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou volgen dat de verdachte niet met de vlucht en het daarmee samenhangende rijgedrag en het schieten met vuurwapens instemde, mocht hij niet zelf de schutter of een van de schutters zijn geweest. Daarbij neemt de rechtbank tevens het gedrag van de inzittenden in de Volkswagen Transporter in aanmerking na de bedreiging. Getuigen zien vier personen van de bus wegvluchten. Geen van de inzittenden is bij de Volkswagen Transporter gebleven om aan de even later arriverende politiemensen uit te leggen dat hij geen bemoeienis heeft gehad met de gepleegde delicten.
Het opzetvereiste in relatie tot het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegdeDe rechtbank stelt voorop dat, voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Het opzet van verdachte moet daarop gericht zijn geweest.
Uit de processen-verbaal van bevindingen en aangiften van verbalisanten [Naam 6] en [Naam 7] komt naar voren dat zij op 19 juli 2011, na een achtervolging op een Volkswagen Transporter, via de A16 naar Prinsenbeek rijden. De verbalisanten hebben op enig moment op een afstand van 15 tot 20 meter achter de Volkswagen Transporter gereden, waarna zij beide knallen hebben gehoord en tegelijkertijd zien zij dat er gaten in de achterruit van de Volkswagen Transporter ontstaan. [Naam 7] kan de knallen onderscheiden als schoten uit een vuurwapen en ziet een stofwolk in het achtervolgde voertuig dat hij herkent als afgevuurde munitie. De verbalisanten hebben verklaard daarop angst te hebben ervaren om te worden geraakt door de pistoolschoten en dat zij in een levensbedreigende situatie hebben verkeerd. Volgens de rechtbank hebben verdachte en zijn mededaders, gegeven de hiervoor omschreven gedragingen, willens en wetens de slachtoffers hun dreigende intenties duidelijk gemaakt. De verbalisanten hebben vrijwel onmiddellijk begrepen dat zij onder vuur zijn genomen. De bedreigden zijn aldus op de hoogte geraakt van de bedreiging en het opzet van verdachte en zijn mededaders is hierop gericht geweest.
Voor de beoordeling van de vraag of bij verbalisanten [Naam 6] en [Naam 7] in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan dat zij hun levens zouden verliezen, slaat de rechtbank acht op het volgende. Tijdens het schietincident is door de achterruit van de Volkswagen Transporter heen geschoten, terwijl de verbalisanten op korte afstand ook achter dit voertuig hebben gereden. Het vuurwapengeweld heeft zich dus expliciet gericht op deze slachtoffers. Daarnaast staat vast dat er meermalen is geschoten met een vuurwapen, waardoor bij herhaling is getracht om het beoogde doel te bereiken.
Volgens de rechtbank komt uit het voorgaande voldoende naar voren dat de verbalisanten in redelijkheid te duchten hebben gehad om het leven te laten. De handelingen hebben naar het oordeel van de rechtbank per definitie een dreigend karakter en zijn erop gericht om de slachtoffers vrees aan te jagen.
De conclusie moet dan ook zijn dat verdachte heeft voldaan aan het dubbel opzetvereiste met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Het verweer van de raadsvrouw kan niet slagen.
Alternatief scenarioDoor de raadsvrouw is bepleit dat verdachte meegeholpen heeft bij een verhuizing, daarbij handschoenen heeft gedragen, die vervolgens buiten zijn toedoen in de Volkswagen Transporter zijn gelegd. Dit relaas wordt door de rechtbank begrepen als alternatief scenario. Dit alternatief scenario wordt echter als onvoldoende aannemelijk terzijde gesteld.
Verdachte heeft nooit een verklaring afgelegd over deze beweerdelijke verhuizing en er zijn geen andere bewijsmiddelen die dit kunnen ondersteunen. Overigens hebben de medeverdachten [Medeverdachte 4] , [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 1] wel een verklaring afgelegd over een verhuizing maar daarbij niet verdachte benoemd als betrokkene. Zij hebben bovendien, in tegenstelling tot verdachte, verklaard dat daarbij geen werkhandschoenen zijn gebruikt. In de strafzaken van de medeverdachten is reeds door het hof geoordeeld dat hun verklaringen hierover dermate wisselend en onderling afwijkend waren, dat ze als onaannemelijk zijn aangemerkt en buiten beschouwing gelaten.
4.3.3.2 De bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 5
Ten aanzien van feit 5Op 14 augustus 2011 heeft [Naam 8] aangifte gedaan van diefstal van zijn Mercedes-Benz ML 320 CDI. Op 9 september 2011 hebben verbalisanten, tijdens een doorzoeking van een garagebox aan [Straatnaam 2] , genoemd voertuig aangetroffen. Op het voertuig zijn Belgische kentekenplaten aangebracht die niet bij dit voertuig horen. Uit de gevorderde gegevens bij de woningbouwvereniging blijkt dat verdachte huurder is van deze garagebox. Bij het onderzoek meldden buurtbewoners dat de garage bij verdachte in gebruik is en dat zij gezien hebben dat hij regelmatig met grote voertuigen is langsgekomen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank verdachte zijn verklaring dat de garagebox door verdachte zou zijn onderverhuurd aan een of meer derde(n) die de Mercedes in de garage zou(den) hebben geplaatst, ongeloofwaardig. Dit alternatief scenario wordt niet door enig ander bewijsmiddel uit het dossier ondersteund. Verdachte heeft geen huurcontract en (adres)gegevens of andere personalia van deze person(en) kunnen overleggen. Gelet op de informatie die bij de woningbouwvereniging bekend is en gelet op hetgeen buurtbewoners hebben verklaard, houdt de rechtbank het ervoor dat het verdachte is die als huurder en gebruiker kan worden aangemerkt van de garagebox aan [Straatnaam 2] Verdachte wordt als huurder geacht op de hoogte te zijn geweest van wat zich in die garagebox bevond.
Het verweer van de verdediging faalt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 (subsidiair ):
op 19 juli 2011 te Prinsenbeek, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met anderen, de opsporingsambtenaren [Naam 6] en [Naam 7] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededaders, terwijl zij reden in een Volkswagenbusje en terwijl zij op korte afstand werden achtervolgd door die [Naam 6] en die [Naam 7] , opzettelijk dreigend vanuit dat Volkswagenbusje met vuurwapens door de achterruit heen een of meerdere schoten afgevuurd, hoorbaar en zichtbaar voor die [Naam 6] en [Naam 7]
feit 2:
op 19 juli 2011 te Prinsenbeek en Breda, tezamen en in vereniging met anderen, wapens van categorie III, te weten:
- een vuurwapen, (merk Glock) en
- een vuurwapen (merk Zastava) en
- een gas-/alarmpistool (Valtro, type OSS 117) en
munitie van categorie III, te weten:
- 2 patronen (GFL 9mm KNALL) en
- 42 patronen (Sellier & Bellot, type 9mm PARA) en
- 19 patronen (GFL 9mm LUGER),
voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 19 juli 2011 te Prinsenbeek en Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 100 kilo hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 5:
in de periode van 14 augustus 2011 tot en met 9 september 2011 te Breda, een motorvoertuig, te weten een Mercedes Benz ML 320 CDI (kleur grijs; [Nummer] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemd motorvoertuig wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 280 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast is gevraagd om het geschorst bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank, in weerwil van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, tot een bewezenverklaring komen dan is verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de lange duur van voorlopige hechtenis die is ondergaan, de vergaande opsporingsmiddelen die zijn ingezet door het Openbaar Ministerie en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De strafbare feiten
Verdachte heeft zich op 19 juli 2011, in vereniging met anderen, schuldig gemaakt aan een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van twee verbalisanten. Daarnaast heeft verdachte die dag met zijn mededaders een Glock-pistool, een Zastava-revolver, een Valtro-alarmpistool en bijpassende munitie voorhanden gehouden. Voorts hebben zij op diezelfde datum ongeveer 100 kilogram hennep vervoerd. Verder heeft verdachte zich in de periode van 14 augustus 2011 tot en met 9 september 2011 schuldig gemaakt aan heling van een Mercedes-Benz ML 320 CDI.
De straftoemeting
Verdachte en zijn mededaders hebben tijdens hun vlucht, terwijl zij werden achtervolgd door een politieauto, een aantal keer vanuit hun voertuig met een vuurwapen geschoten door de achterruit heen. Deze schoten zijn hoorbaar en zichtbaar waargenomen door de verbalisanten die in de politieauto hebben gezeten. De verbalisanten voelden zich hierdoor ernstig bedreigd en vreesden voor hun leven. Het feit heeft op hen een grote impact nagelaten, ook op hun later functioneren bij de politie, zo blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Het schieten is eveneens door veel getuigen gezien of gehoord, hetgeen voor hen als winkelend publiek een heftige ervaring moet zijn geweest. Bovendien werd tijdens de vlucht gevaarlijk rijgedrag niet geschuwd, waardoor ook andere verkeersdeelnemers in gevaar zijn gebracht. De verdachte en zijn mededaders hebben, enkel om aan een aanhouding te ontkomen, veel risico’s genomen en het leven van anderen op het spel gezet.
Het onbezonnen en onacceptabele gedrag neemt de rechtbank verdachte bijzonder kwalijk. Het onderstreept de veronderstelling dat met de Opiumwet gerelateerde feiten regelmatig samenhangen met (vuurwapen)geweld en overlast veroorzaken voor de samenleving.
Daar komt nog bij dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een dure auto, waarmee een afzetmarkt voor van diefstal afkomstige spullen in stand gehouden kan worden. Verdachte heeft zich daarmee louter laten leiden door eigen financieel gewin en geen respect kunnen opbrengen voor andermans eigendom.
Verdachte is tijdens het strafproces blijven volharden in het zwijgrecht. Hij heeft nauwelijks een verklaring van betekenis afgelegd en zodoende geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank houdt rekening met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken en, voor zover van toepassing, de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte. Hieruit komt naar voren dat hij, zowel voor als na het plegen van de onderhavige feiten, meermalen is veroordeeld voor diverse vermogensdelicten en voor overtreding van de Opiumwet. Voorts is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank betrekt ook bij de strafmaat dat verdachte inmiddels 281 dagen voor deze feiten in voorarrest heeft verbleven.
De redelijke termijnDe rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 9 september 2011 is aangehouden, in verzekering is gesteld en voor het eerst als verdachte is verhoord. De redelijke termijn heeft dus op 9 september 2011 een aanvang genomen. Er zijn volgens de rechtbank wel bijzondere omstandigheden aanwijsbaar, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar een einduitspraak is gevolgd. Er zijn onderzoekswensen ingediend door de advocaat van verdachte en de medeverdachten, waardoor getuigenverhoren bij de rechter-commissaris hebben plaatsgevonden. Voorts is er sprake geweest van een internationale component in dit onderzoek doordat één getuige ( [Naam 2] ) in Ecuador gedetineerd zat. De berechting in onderhavige strafzaak heeft hierdoor enigszins vertraging opgelopen. Echter, op 16 juli 2013 is door de rechtbank al opgemerkt dat de strafzaak nagenoeg gereed zou zijn voor een inhoudelijke behandeling, afgezien van een laatste afwikkeling bij de rechter-commissaris. Na 24 februari 2014 heeft het meer dan zeven jaar geduurd voordat deze strafzaak weer op zitting is aangebracht. De strafzaken van de medeverdachten zijn op deze datum wel behandeld en daarin is op 1 april 2014 uitspraak gedaan in eerste aanleg. De rechtbank beschouwt deze datum als dag waarop de redelijke termijn is verstreken. De rechtbank zal nu op 29 maart 2022 einduitspraak doen in deze zaak. De redelijke termijn is daarmee voor nagenoeg acht jaar overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze aanzienlijke overschrijding een forse matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
StrafopleggingDe rechtbank is, alles afwegende, met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest in deze zaak passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van 281 dagen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft verbleven.

7.De benadeelde partijen

Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe te wijzen, hoofdelijk te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdedigingDe raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, dan wel de vorderingen af te wijzen.
7.1
[Naam 6]
De benadeelde partij [Naam 6] heeft zich op 8 augustus 2012 gevoegd in het strafproces van verdachte en namens hem is een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert een vergoeding voor een bedrag van € 733,- als gevolg van immaterieel geleden schade. De vordering is onderbouwd met een omschrijving van de gevolgen die het feit voor de benadeelde partij heeft gehad en er is jurisprudentie bijgevoegd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Het bedrag aan vergoeding van schade waarom is verzocht, acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar tot een bedrag van € 733,-. Dit bedrag bestaat volledig uit immateriële schade.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
[Naam 7]
De benadeelde partij [Naam 6] heeft zich op 8 augustus 2012 gevoegd in het strafproces van verdachte en namens hem is een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert een vergoeding voor een bedrag van € 733,- als gevolg van immaterieel geleden schade. De vordering is onderbouwd met een omschrijving van de gevolgen die het feit voor de benadeelde partij heeft gehad en er is jurisprudentie bijgevoegd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Het bedrag aan vergoeding van schade waarom is verzocht, acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar tot een bedrag van € 733,-. Dit bedrag bestaat volledig uit immateriële schade
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd om alle in beslag genomen voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt verdedigingDe raadsvrouw heeft verzocht om teruggave aan verdachte van drie sleutelbossen, een plastic tas met glaszuignap, handschoenen en sokken, een geldbedrag van € 5.410,- twee mobiele telefoons (Blackberry type 9700 en Samsung type GT E1O8OL) en een voertuig (Opel Astra, kenteken [Kenteken] ).
8.1
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
(te weten: de hennepplanten, de (vuur)wapens, de munitie, het vals geld, de valse kentekenplaten, de weegschaal met vermoedelijke resten met hasjiesj en de glassnijder met handschoenen)vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn onder verdachte in beslag genomen en van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
(te weten: de knip- en heggenscharen, de handschoenen, (plastic) tassen, kabelbinders en politie-uitrusting)vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Deze spullen zijn onder verdachte in beslag genomen en betreffen voorwerpen met behulp van welk de feiten zijn begaan en/of voorbereid.
8.3
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
(te weten: kleding, eten, drinken, kentekenplaten, een rijbewijs en allerlei huishoudelijke artikelen), de bewaring zal worden gelast ten behoeve van de rechthebbende. Deze spullen zijn in beslag genomen in de Volkswagen Transporter, op het GBA-adres van verdachte en in een garagebox die hij heeft gehuurd. Verdachte heeft over deze voorwerpen, hoewel onder hem in beslag genomen, geen verklaring willen afleggen. De rechtbank kan niet afleiden aan wie deze spullen toebehoren en zal dan ook de bewaring gelasten, aangezien momenteel niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33a, 36d, 36f, 47, 57, 63, 285 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, alsmede artikel 3, aanhef en onder B juncto artikel 11, tweede en vijfde lid van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
-
verklaart de officier van justitie ontvankelijkin de vervolging van verdachte;
Vrijspraak:
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair en het onder feit 4 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 5:opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 281 (tweehonderdeenentachtig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer, de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 12,72 kilogram hennep (kenmerk 264273);
* een eenheid hennep (kenmerk 364264);
* 11,98 kilogram hennep (kenmerk 364265);
* 14,85 kilogram hennep (kenmerk 364266);
* 14,85 kilogram hennep (kenmerk 364267);
* 9,20 kilogram hennep (kenmerk 364268);
* 9,20 kilogram hennep (kenmerk 364270);
* 12,72 kilogram hennep (kenmerk 364275);
* 6,91 kilogram hennep (kenmerk 364277);
* 6,91 kilogram hennep (kenmerk 364279);
* 15,62 kilogram hennep (kenmerk 364329);
* 15,62 kilogram hennep (kenmerk 364330);
* 16,54 kilogram hennep (kenmerk 364331);
* 16,54 kilogram hennep (kenmerk 364332);
* 14,37 kilogram hennep (kenmerk 364333);
* 14,37 kilogram hennep (kenmerk 364335);
* 19 eenheden munitie (kenmerk 364347);
* 42 eenheden munitie (kenmerk 364351);
* een Valtro-gaspistool (kenmerk 364362);
* 2 eenheden munitie (kenmerk 364367);* 18 eenheden munitie (kenmerk 371641);
* 45 eenheden vals geld (kenmerk 371656);
* vals biljet van € 50,- (kenmerk 371816);* een stroomstootwapen (kenmerk 371819);
* een tas met een glassnijder en handschoenen (kenmerk 371827);
* een tas met weegschaal met vermoedelijk resten hasjiesj (kenmerk 371830);
* een Glock-pistool (kenmerk 378600);
* een Zastava-revolver (kenmerk 378602);
* tien eenheden munitie (kenmerk 378603);
* zes eenheden munitie (kenmerk 378606);
* een eenheid munitie (kenmerk 371012);
* twee valse kentekenplaten (kenmerk 371126);
- verklaart verbeurd, de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een knipschaar (kenmerk 364239);* een plastic Vomar-tas (kenmerk 364250);
* een plastic [Naam 10] -tas (kenmerk 364253);
* een paar handschoenen (kenmerk 364328);* twee kentekenplaten (kenmerk 364337);
* drie heggenscharen (kenmerk 364338);* een zak verpakkingsmateriaal (kenmerk 364340);
* zeven kabelbinders (kenmerk 364342);
* een sporttas (kenmerk 364344);
* twee Motorola-portofoons (kenmerk 364346);
* acht paar handschoenen (kenmerk 364349);* een schoudertas (kenmerk 364354);* een jas met het politielogo (kenmerk 364355);* een handschoen (kenmerk 364358);
* twee [Naam 11] -tassen (kenmerk 364360);
* een [Naam 9] -tas (kenmerk 364368);
* twintig kabelbinders (kenmerk 364372);
* een pistoolholster (kenmerk 364373);
* een [naam]-tas (kenmerk 364381);
* een Gucci schoudertas (kenmerk 567122);
* een plastic [Naam 9] tas (kenmerk 371001);
* een tas met politie-uniform (kenmerk 371008);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
* een groene Boss-pet (kenmerk 364238);
* een aansteker (kenmerk 364254);
* een elektra-stekker (kenmerk 364262);
* een sierstrip (kenmerk 364334);
* een plastic fles (kenmerk 364345);* een aansteker (kenmerk 364352);* een zwarte pet (kenmerk 364353);
* een deken (kenmerk 364357);* snoep (kenmerk 364365);
* een sleutelbos (kenmerk 364369);
* een Armani-jas (kenmerk 364371);
* een t-shirt (kenmerk 364375);
* een trainingsbroek (kenmerk 364376);
* een schoen (kenmerk 364378);* een A4-papier (kenmerk 371658);
* een rijbewijs (kenmerk 371813);
* een notitieblok (kenmerk 376072);
* een fles Multivruchtensap (kenmerk 376074);
* een fles Spa (kenmerk 376076);
* een papier met memo (kenmerk 376079);
* een plastic tas (kenmerk 376083);
* een jas (kenmerk 376084);
* een leren handschoen (kenmerk 376085);
* een baseball pet (kenmerk 376086);
* een baseball pet (kenmerk 376088);
* een zwarte sok (kenmerk 376089);
* een zaklamp (kenmerk 376090);
* een tang (kenmerk 376091);
* een jas (kenmerk 376095);
* een sleutel (kenmerk 376097);
* een plastic tas met pruik (kenmerk 371004);
* een plastic tas met diverse pruiken (kenmerk 371007);
* twee kentekenplaten (kenmerk 371009);
* twee kentekenplaten (kenmerk 371011);
Benadeelde partij: [Naam 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 6] een bedrag van in totaal € 733,- dat geheel bestaat uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 6] (terzake het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde), een bedrag van € 733,- te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij: [Naam 7]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 7] een bedrag van in totaal € 733,- dat geheel bestaat uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 7] (terzake het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde), een bedrag van € 733,- te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorst bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. A. Hello en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2022.