In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [naam eiseres] en wijlen [Naam eiser], en de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB had in een besluit van 5 juni 2019 de AIO-aanvulling van eisers ingetrokken, omdat zij geen gevraagde informatie over hun vermogen in het buitenland hadden verstrekt. Dit besluit werd door de SVB in een later besluit van 2 oktober 2019 gehandhaafd, waarop eisers beroep instelden.
De rechtbank heeft het beroep van eisers behandeld op een zitting op 3 februari 2022, waar de gemachtigde van eisers en een vertegenwoordiger van de SVB aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB in haar besluit de bewijslast had om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor intrekking van de AIO-aanvulling was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had gevraagd om informatie over het vermogen van eisers in Turkije, aangezien dit van belang was voor de beoordeling van hun recht op AIO.
Eisers voerden aan dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden en dat de SVB onterecht had gesteld dat er vermogen in het buitenland was. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de SVB zich terecht op het standpunt had gesteld dat het recht op AIO-aanvulling niet kon worden vastgesteld, omdat eisers niet de gevraagde informatie hadden verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 10 mei 2021 ongegrond en het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2019 niet-ontvankelijk.
De uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsgerechtigden om mee te werken aan informatieverzoeken van de SVB en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een zorgvuldige besluitvorming door de SVB. De rechtbank heeft geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.