ECLI:NL:RBZWB:2022:18

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning bijstandsuitkering onder voorwaarde van krediethypotheek

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. V.M.C. Verhaegen, en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van Orionis, waarin hem een bijstandsuitkering werd toegekend in de vorm van een geldlening, onder de voorwaarde dat hij een krediethypotheek op zijn woning zou vestigen. Eiser betwistte deze voorwaarde en stelde dat hij een schuld had aan Orionis die in mindering moest worden gebracht op zijn vermogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een bijstandsuitkering heeft ontvangen en dat hij aan de voorwaarden van Orionis heeft voldaan. Tijdens de zitting op 24 november 2021 heeft eiser aangegeven dat het hem om het principe ging, maar de rechtbank oordeelde dat een louter principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende belang had bij een uitspraak op zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8365 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2020 (primaire besluit) heeft Orionis eiser per 29 april 2020 in aanmerking gebracht voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande, in de vorm van een geldlening en onder de voorwaarde van vestiging van een krediethypotheek op zijn woning.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt voor zover het betreft de voorwaarde van vestiging van een krediethypotheek.
In het besluit van 4 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 november 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en mr. N.M. Feijtel en [naam vertegenwoordiger] namens Orionis.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser ontving een bijstandsuitkering van Orionis. Orionis heeft deze uitkering bij besluit van 9 oktober 2019 met ingang van 4 augustus 2014 ingetrokken, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Eiser heeft na 9 oktober 2019 drie keer bij Orionis een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Deze aanvragen hebben niet geleid tot toekenning van een bijstandsuitkering.
Op 29 april 2020 heeft eiser zich opnieuw gemeld om een bijstandsuitkering aan te vragen. Orionis heeft vastgesteld dat eisers omstandigheden zijn gewijzigd in die zin dat hij per datum melding zijn hoofdverblijf heeft op het adres [adres] in [plaatsnaam] . Orionis heeft daarop besloten eiser per 29 april 2020 een bijstandsuitkering toe te kennen naar de norm voor een alleenstaande in de vorm van een geldlening met een verplichting tot vestiging van een krediethypotheek nu eiser eigenaar is van een woning.
2.
Standpunt van eiser.
Eiser betwist de vermogensvaststelling door Orionis en de in verband daarmee opgelegde verplichting tot vestiging van een krediethypotheek. Hij heeft immers een schuld aan Orionis van € 72.676,57 die direct opeisbaar is en op het in de woning aanwezige vermogen in mindering moet worden gebracht. Eiser heeft aangegeven dat hij bereid is een krediethypotheek te vestigen als het beroep tot intrekking en terugvordering gegrond wordt verklaard. Eiser wijst er tenslotte op dat hij door financiële nood heeft ingestemd met de vestiging van een krediethypotheek.
3.
Beoordeling van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat eiser een bijstandsuitkering heeft gekregen per 29 april 2020 en heeft voldaan aan de door Orionis gestelde voorwaarde dat hij een krediethypotheek moet vestigen.
Bij uitspraak van heden in de beroepszaak met zaaknummer BRE AWB 20/960 heeft de rechtbank eisers beroep tegen het besluit van 2 januari 2020 over de intrekking van zijn bijstandsuitkering en daaruit voortvloeiende terugvordering over de periode van 4 augustus 2014 tot en met 31 juli 2019 ongegrond verklaard.
De vraag is aan de orde of eiser voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep dat betrekking heeft op de vraag of Orionis terecht de bijstandsuitkering heeft toegekend in de vorm van een lening onder de voorwaarde van vestiging van een krediethypotheek.
Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:942) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben.
Ter zitting heeft de rechtbank eiser gevraagd naar het procesbelang. Eiser gaf aan dat het hem om het principe gaat.
Het hebben van een louter formeel of principieel belang is echter onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2568).
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser onvoldoende belang heeft bij een uitspraak op het beroep, zodat dit niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 5 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.